This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
5 vwo ECONOMIE || 2021-2022
Slide 1 - Slide
Programma
Lesdoelen
Theorie
Aan de slag
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Met een Kosten-batenanalyse uitleggen wat het effect van een ruiltransactie is op de maatschappij.
Met behulp van het begrip betalingsbereidheid het consumentensurplus bepalen bij een ruiltransactie.
Slide 3 - Slide
Wat is een ander woord voor ' baten'?
A
Kosten
B
Middelen
C
Opbrengsten
D
Behoeften
Slide 4 - Quiz
Wat is de invloed van sneller en goedkoper vervoer op transactiekosten?
Slide 5 - Open question
Vervoer
Steeds sneller en goedkoper.
Transactiekosten worden hierdoor lager.
Betere vervoersmogelijkheden lokken nieuwe vraag naar vervoer uit.
--> Dit hoofdstuk alleen markten met de marktvorm volkomen concurrentie.
Slide 6 - Slide
Noem de vierkenmerken van volkomen concurrentie
Slide 7 - Open question
Ruilwinst
Verschil betalingsbereidheid en wat er daadwerkelijk betaald moet worden.
Voorbeeld Lucas wil maximaal 3200 euro besteden aan een Vespa. De kosten zijn 3050 euro.
Slide 8 - Slide
Lucas wil maximaal 3200 euro besteden aan een Vespa. De kosten zijn 3050 euro. Wat zijn de baten?
Slide 9 - Open question
Waardoor wordt je betalingsbereidheid beïnvloed?
Slide 10 - Open question
Wat is de economische uitleg voor het begrip schaarste?
Slide 11 - Open question
Kosten-batenanalyse
Persoonlijk
Bedrijven
Maatschappelijk (MKBA)
Inclusief effecten natuur
Slide 12 - Slide
Aan de slag
Maken H1.1 t/m 1.6
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar?
Niet af? Huiswerk!
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
WELKOM
Slide 15 - Slide
De betalingsbereidheid van een consument is
A
De prijs die de consument moet betalen voor het product
B
De prijs die de consument maximaal wil betalen voor het product
C
Het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs van het product
Slide 16 - Quiz
Het consumentensurplus is het verschil tussen...
A
de betalingsbereidheid en de marktprijs
B
de betalingsbereidheid en de evenwichtsprijs
C
de evenwichtsprijs en de marktprijs
D
de evenwichtsprijs en de laagste prijs
Slide 17 - Quiz
Hoeveel is het totale consumentensurplus in Euro's?
A
6.000
B
2.000
C
12.000
D
4.000
Slide 18 - Quiz
Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,30?
A
2
B
4
C
20
D
40
Slide 19 - Quiz
De betalingsbereidheid van de consument is... en de ...... van de producent is ...
A
40,
betalingsbereidheid,
25
B
40,
leveringsbereidheid,
25
C
40,
betalingsbereidheid,
10
D
40,
leveringsbereidheid,
10
Slide 20 - Quiz
Lesdoelen
Aan het einde van de les
Het verband uitleggen tussen de betalingsbereidheid en de vraagfunctie.
Het consumentensurplus en producentensurplus in een grafiek met een vraaglijn en aanbodlijn aangeven en berekenen.
Met behulp van het begrip leveringsbereidheid het producentensurplus bepalen bij een ruiltransactie.
De verbanden uitleggen tussen leveringsbereidheid, marginale kosten en aanbodfunctie.
Veranderingen van het consumenten en producentensurplus arceren en berekenen als gevolg van prijsveranderingen.
Verklaren dat het totale surplus de maatstaf is om economische doelmatigheid van de economische uitkomst te meten.
Slide 21 - Slide
Het producentensurplus van één producent is
A
De prijs die de producent ontvangt voor het product.
B
De waarde van alle producten die hij kan verkopen.
C
De prijs die aan de producent wordt betaald min de prijs die hij minimaal wilt ontvangen.
D
De waarde van de opofferingskosten van de producent.
Slide 22 - Quiz
Hoeveel is het totale surplus?
A
16
B
128
C
220
D
968
Slide 23 - Quiz
Producenten-surplus
Verschil tussen verkoopprijs en leveringsbereidheid.
P - MK (vaak variabele kosten).
Slide 24 - Slide
Totale surplus
Vragers en aanbieders kunnen ruilwinst behalen --> tot de evenwichtsprijs. Bij dat punt is economische uitkomst op de markt doelmatig.
Slide 25 - Slide
Aanbodlijn
Welke hoeveelheid een producent wil aanbieden bij een bepaalde prijs.
Beïnvloed door marginale kosten --> vanaf die prijs aanbieden.
Bij volkomen concurrentie vallen MK en de aanbodlijn samen.
Slide 26 - Slide
Opdracht
1. Teken de Qa en Qv lijn
Qv = -4p + 100
Qa = 5p - 25
2. Bereken het totale surplus.
Slide 27 - Slide
Antwoord
Qa = Qv
Evenwichtsprijs = 13,89
Evenwichtshoeveelheid = 44,5
Consumentensurplus
0,5 x (25 - 13,89) x 44,5 = 247,20
Producentensurplus
0,5 x (13,89 - 5) x 44,5 = 197,80
Slide 28 - Slide
Je kunt:
- PS en CS arceren
- PS en CS berekenen
- veranderingen van vraag- en aanbodlijn beredeneren én invloed op PS en CS aangeven.
- verband uitleggen tussen betalingsbereidheid en vraagfunctie
- verband uitleggen tussen leveringsbereidheid, marginale kosten en aanbodfunctie.
Deze les leer je:
- veranderingen in het surplus aan twee verschillende oorzaken toeschrijven;
- verklaren dat de som van het CS en het PS de maatstaf is om maatschappelijke welvaart te meten;
- uitleggen dat er sprake is van een Pareto-efficiënte situatie als het CS en het PS maximaal is.
Slide 29 - Slide
Pareto-optimaal of Pareto-efficiënt
Een marktuitkomst is Pareto-optimaal wanneer de som van consumenten- en producentensuplus maximaal is. Het is de meest efficiënte uitkomst van een markt.
Een uitkomst is doelmatig of efficiënt als er weinig middelen nodig zijn voor het behalen van het resultaat van die activiteit. Anders gezegd, wanneer er zo min mogelijk offers gebracht hoeven worden voor het resultaat.
Slide 30 - Slide
Perfecte markt
Een perfect werkende markt (volkomen concurrentie) levert een evenwichtssituatie op waarbij de som van producenten- en consumentensurplus maximaal is.
Omdat het surplus gezien kan worden als een maatstaf voor efficiëntie, levert een evenwichtssituatie dus de meest optimale/efficiënte uitkomst op.
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Twee beweringen over Pareto-efficiënt. I. Als door een transactie de welvaart van Pieter stijgt en die van Frans gelijk blijft was de oorspronkelijke situatie Pareto-efficiënt. II. Als door een herverdeling de welvaart van Pieter daalt en die van Frans meer stijgt ontstaat er een Pareto-efficiënte situatie. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed, II is fout
C
I is fout, II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 33 - Quiz
Waarom toch naar een markt met onvolkomen concurrentie?
- homogeniteit van producten (consumenten betalen liever meer en hebben veel te kiezen)
- gebrek aan innovaties
Slide 34 - Slide
Waarom zou er in een markt van volkomen concurrentie gebrek aan innovaties zijn?
Slide 35 - Open question
Het is ook mogelijk om de concurrentie uit te schakelen door het verkrijgen van een octrooi.
Andere partijen mogen een aantal jaren lang het product niet namaken, verkopen of invoeren.
Het bedrijf wordt dan monopolist: de enige verkoper op de markt
Zo kan een bedrijf de ontwikkelkosten terugverdienen