H3 Chapitre 2 les 10

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programme
Werk deze LessonUp zelfstandig door. Bonne chance!


Het huiswerk voor de volgende les is:  1. Deze LessonUp maken 
2. De opdrachten die genoemd worden maken in je werkboek.

Slide 2 - Slide

Strasbourg
Aan het begin van het hoofdstuk hebben we het gehad over de stad Strasbourg. Wat weet je er nog van?

Bekijk eerst het filmpje op de volgende dia. Misschien schiet je dan weer wat te binnen :)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Waar ligt Straatsburg/ Strasbourg?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 5 - Quiz

Lees de tekst op blz. 20 nog een keer door.
Bekijk de onderstaande plaatjes en maak daarna de vragen op de volgende dia.
Strasbourg
1
2
3

Slide 6 - Slide

Welke informatie over Strasbourg
geeft dit plaatje jouw?

Slide 7 - Open question

Strasbourg heeft enige tijd bij Duitsland gehoord.
Waaraan merk je dit ? Noem 2 dingen.

Slide 8 - Open question

Francofolies p. 33
Strasbourg pour vous tous!
Des choses à voir ou faire à Strasbourg. 

 Er zijn veel dingen te doen in Strasbourg. 
Voor ieder wat wils. Lees de tussenkopjes. Wie worden er hier aangesproken? Maak de volgende dia.


Slide 9 - Slide

Wie worden er aangesproken?
Pour les passionnés de Noël
Pour les amoureux des animaux
Pour les sportifs
Pour les reines du shopping
Pour les fans de la politique
Voor liefhebbers van de politiek
Voor kerstliefhebbers
Voor winkel liefhebbers
Voor dieren liefhebbers
Voor sportievelingen 

Slide 10 - Drag question

Francofolies p. 33
Strasbourg pour vous tous!
Des choses à voir ou faire à Strasbourg. 

 Voor elke liefhebber wordt er een plek genoemd in Strasbourg waar men naar toe zou kunnen gaan. 
vb.De sportievelingen moeten naar ____ gaan.
Maak de volgende dia. 


Slide 11 - Slide

Le parlement Européen
Zoo / parc de l'Orangerie
Parc Zimmer
Marché de Noël
Centre commercial les Halles

Slide 12 - Drag question

Francofolies 
Maak nu de volgende opdrachten in je werkboek.
Deze moeten de volgende les af zijn.

Faire exercices: 36 + 37a blz. 81 wb  (ook zonder het bekijken van het filmpje kun je deze vragen maken. Gebruik eventueel internet)

Slide 13 - Slide

Herhalen bloc C
Voor het SO van volgende week woensdag moet je ook bron C kunnen. Dit gaat over het meewerkend voorwerp.

Dit ga je de aankomende dia's herhalen.

Slide 14 - Slide

Het meewerkend voorwerp
Wat was dat ook alweer?

Mijn vader geeft het geld aan mijn broer

Ow (onderwerp)
PV (persoonsvorm --> 1e ww in de zin)
LV (lijdend voorwerp)
MV (meerwerkend voorwerp)

Slide 15 - Slide

Qu'est-ce qu'on apprend?
We leren in deze bron dat we het meewerkend voorwerp kunnen vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Mijn vader geeft het geld aan mijn broer
Mijn vader geeft hem het geld.

Slide 16 - Slide

Bron C: meewerkend voorwerp
  • Een meewerkend voorwerp kan je herkennen aan het voorzetsel              aan --> à , au, aux

Je donne de l'argent à Lucie.
*Ik geef geld aan Lucie*

Je donne de l'argent aux parents de Lucie.
* Ik geef geld aan de ouders van Lucie*

Slide 17 - Slide

Een meewerkend voorwerp kun je vervangen voor een persoonlijk voornaamwoord.



mij
me /m'
jou
te / t'
hem / haar
lui
ons
nous
u / jullie
vous
hun
leur
Je donne de l'argent à Lucie
Je lui donne de l'argent.
Ik geef hem geld
Je vais donner de l'argent aux parents.
Je vais leur donner de l'argent.
Ik ga hun geld geven.


Een meewerkend voorwerp kun je vervangen  voor een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 18 - Slide

Ma mère donne un cadeau à moi.
A
Ma mère lui donne un cadeau
B
Ma mère me donne un cadeau
C
Ma mère me donne un cadeau à moi
D
Ma mère te donne un cadeau

Slide 19 - Quiz

Rick envoie un message au prof.
A
Rick lui envoie un message
B
Rick m'envoie un message
C
Rick leur envoie un message
D
Rick leur envoie un message au prof

Slide 20 - Quiz

Vervolg bloc C
Wat kun je zeggen over de plaats van het persoonlijk voornaamwoord?


1.Je donne de l'argent à Lucie --> Je lui donne de l'argent.
2.Je vais donner de l'argent aux parents.  --> Je vais leur donner de l'argent.

Plaats persoonvnw
Voor het eerste werkwoord in de zin
  • Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan voor het hele werkwoord.
  • Slide 21 - Slide

    Stappenplan
    1. Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?        (à, au, aux)
    2. Waarvoor vervang je het ?
    3. Waar zet je het neer in de zin?
    (voor het hele w.w. of voor het 1e w.w. in de zin)


    J'ai donné une fleur à toi

    Vervang het mwv voor een persoon vnw.

    Slide 22 - Slide

    Il a donné une fleur à moi

    Slide 23 - Open question

    Il va répondre au prof.

    Slide 24 - Open question

    AU REVOIR!!
    Devoirs: 36,37a
    Apprendre: SO : ABCDG

    Slide 25 - Slide