H3 Chapitre 2 les 5

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programme
- Les mots de bloc A + B
- Grammaire bloc C 
- Travail individuel
- Parler français 
- Les mots de bloc A+B

Slide 2 - Slide

Les mots de bloc A+B
In 2 -tallen : 
Vertaal de zinnen naar het Frans.

Gebruik geen hulpmiddelen.

Gebruik de woorden op de kaartjes. Elk kaartje mag je 1x gebruiken

Slide 3 - Slide

Het meewerkend voorwerp
Wat was dat ook alweer?

Mijn vader geeft het geld aan mijn broer

Ow (onderwerp)
PV (persoonsvorm --> 1e ww in de zin)
LV (lijdend voorwerp)
MV (meerwerkend voorwerp)

Slide 4 - Slide

Qu'est-ce qu'on apprend?
We leren in deze bron dat we het meewerkend voorwerp kunnen vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Mijn vader geeft het geld aan mijn broer
Mijn vader geeft hem het geld.

Slide 5 - Slide

Bron C: meewerkend voorwerp
  • Een meewerkend voorwerp kan je herkennen aan het voorzetsel              aan --> à , au, aux

Je donne de l'argent à Lucie.
*Ik geef geld aan Lucie*

Je donne de l'argent aux parents de Lucie.
* Ik geef geld aan de ouders van Lucie*

Slide 6 - Slide

Een meewerkend voorwerp kun je vervangen voor een persoonlijk voornaamwoord.



mij
me /m'
jou
te / t'
hem / haar
lui
ons
nous
u / jullie
vous
hun
leur
Je donne de l'argent à Lucie
Je lui donne de l'argent.
Ik geef hem geld
Je vais donner de l'argent aux parents.
Je vais leur donner de l'argent.
Ik ga hun geld geven.


Een meewerkend voorwerp kun je vervangen  voor een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 7 - Slide

Ma mère donne un cadeau à moi.
A
Ma mère lui donne un cadeau
B
Ma mère me donne un cadeau
C
Ma mère me donne un cadeau à moi
D
Ma mère te donne un cadeau

Slide 8 - Quiz

Rick envoie un message au prof.
A
Rick lui envoie un message
B
Rick m'envoie un message
C
Rick leur envoie un message
D
Rick leur envoie un message au prof

Slide 9 - Quiz

Vervolg bloc C
Wat kun je zeggen over de plaats van het persoonlijk voornaamwoord?


1.Je donne de l'argent à Lucie --> Je lui donne de l'argent.
2.Je vais donner de l'argent aux parents.  --> Je vais leur donner de l'argent.

Plaats persoonvnw
Voor het eerste werkwoord in de zin
  • Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan voor het hele werkwoord.
  • Slide 10 - Slide

    Stappenplan
    1. Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?        (à, au, aux)
    2. Waarvoor vervang je het ?
    3. Waar zet je het neer in de zin?
    (voor het hele w.w. of voor het 1e w.w. in de zin)


    J'ai donné une fleur à toi

    Vervang het mwv voor een persoon vnw.

    Slide 11 - Slide

    Il a donné une fleur à moi

    Slide 12 - Open question

    Il va répondre au prof.

    Slide 13 - Open question

    Travail individuel
    10 min in stilte !

    1. Faire exercices: 13 + 14

    Après 20 minutes on va corriger 

    Slide 14 - Slide

    Bloc D
    Exercice: combinez les questions avec les réponses.

    Exemple: 1 = B

    Deux questions ont deux réponses
    timer
    1:00

    Slide 15 - Slide

    Slide 16 - Slide

    Travail individuel


    1. Faire exercices: 
    13 +14 + bloc D

    2. Apprendre : C, D
    (volgende week SO ABCD)

    Slide 17 - Slide