Schrijf goede zinnen.
Controleer de zinnen (10 minuten)
1. de volgorde:Wie/wat -werkwoord- wanneer -wat -waar (2e werkwoord).
2. Is het werkwoord juist geschreven? :
- ik-vorm? ik-vorm+t? ik-vorm+en?
3. Begint de zin met eenhoofdletter en eindigt met punt?
4. Staan er lidwoorden in de zin? (de, het, een)
5. voorzetsels (woorden voor 'waar'):
b.v. in het park , op de bank , bij school, naar huis, etc.