This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
De pH-waarde van een base is
A
kleiner dan 7
B
gelijk aan 7
C
groter dan 7
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Slide
Een base is meestal een ...
A
moleculaire stof
B
zout (ion)
C
metaal
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Geef de oplosvergelijking van bariumhydroxide
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Natronloog is:
A
B
C
D
Slide 13 - Quiz
Sleep bij elkaar
Natronloog
Barietwater
Kalkwater
Kaliloog
Zoutzuur
Na+ + OH-
Ba2++ 2OH-
K+ + OH-
Ca2+ + 2OH-
H+ + Cl-
Slide 14 - Drag question
Calciumhydroxide (Ca(OH)2) is:
A
Een sterke base
B
Een zwakke base
C
Een sterk zuur
D
Een zwak zuur
Slide 15 - Quiz
Het cyanide ion (CN-) is:
A
Een sterke base
B
Een zwakke base
C
Een sterk zuur
D
Een zwak zuur
Slide 16 - Quiz
Ammoniak (NH3) is:
A
Een sterke base
B
Een zwakke base
C
Een sterk zuur
D
Een zwak zuur
Slide 17 - Quiz
Het ammonium-ion is:
A
Een sterke base
B
Een zwakke base
C
Een sterk zuur
D
Een zwak zuur
Slide 18 - Quiz
Bereken pH basische oplossing
Bij het bereken van de pH van een basische oplossing geldt voor de significantie weer dat het aantal significante cijfers in de concentratie, het aantal decimalen is van de pH.
We gebruiken de volgende formules:
pOH = - log [OH- ]
[OH- ] = 10 -pOH
pH + pOH = 14
Slide 19 - Slide
Bereken de pOH van een basische oplossing met [OH-] is 3,15.10^-4 mol/L