Test werkwoorden vervoegen met en zonder stam -d/-t

Les Duits
Werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd.
Je ziet telkens het hele werkwoord in het Duits (infinitief).

Vul de goede vervoeging van het werkwoord in.



1 / 14
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Les Duits
Werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd.
Je ziet telkens het hele werkwoord in het Duits (infinitief).

Vul de goede vervoeging van het werkwoord in.



Slide 1 - Slide

De stam van een werkwoord vind je met de regel:
A
hele werkwoord + dt
B
hele ww min -en
C
hele werkwoord

Slide 2 - Quiz

Regelmatige werkwoorden krijgen de uitgang ... achter de stam bij vervoegingen.
A
CENTEN
B
(FE)ESTTENTEN
C
IDEWIS
D
Stam min -en

Slide 3 - Quiz

Als de stam van een werkwoord op
-d/-t eindigt, dan komt er een extra -e bij de uitgangen van...
A
du, er/sie/es, ihr
B
wir, sie/Sie
C
ich, wir
D
du, er/sie/es

Slide 4 - Quiz

Vervoegen
We gaan nu werkwoorden vervoegen.
Let goed op of de stam eindigt op -d/-t of juist niet.
Bij een stameinde op -d/-t komt er een extra -e bij het stameinde bij:
du
er/sie/es
ihr

Slide 5 - Slide

(arbeiten) Du _____ am Bahnhof.

Slide 6 - Open question

(finden) Er _____ reiten blöd.

Slide 7 - Open question

(antworten) Ihr ____ mir nicht, warum macht ihr das nicht?

Slide 8 - Open question

(kaufen) Er _____ ein Buch.

Slide 9 - Open question

(warten) Nina _____ auf mich.

Slide 10 - Open question

(baden) Wir _____ im Meer.

Slide 11 - Open question

(bluten) Au! Mein Finger ____ .

Slide 12 - Open question

(reiten) Du _____ gerne, habe ich gehört.

Slide 13 - Open question

(wohnen) Ihr _____ in Emmeloord.

Slide 14 - Open question