2mh - Ch 1 - bron C,D

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Bienvenue!

wat staat er rechts op het bord? LESDOEL

• kennismaken en français
• hoe werkt het boek, hoe leren
• ww être

les devoirs: Apprendre bron A

Wat neem je mee naar de les?

ton livre     *     un cahier   *   des stylos  

un petit rappel: la météo

00:12

C'est quoi: le temps?

1. het seizoen
2. het weer
3. de temperatuur
4. de regen

00:39

L'automne, welk seizoen is dat?

1. het voorjaar
2. de zomer
3. de herfst
4. de winter

01:03

Dans l'été il y a du ...

01:39

Hoe spreek je "automne" (=herfst) uit in het Frans?

1. ootom
2. ooton
3. automme
4. ootonne

het is mooi weer

1. C'est l'été
2. Il y a beau
3. Il y a mon anniversaire
4. Il fait beau

il fait froid

1. het is onbewolkt
2. het is koud
3. het regent
4. het is warm

les devoirs / huiswerk

• Herhalen bron A, B
• Leren bron E
• Maken ex 16 -  17a,b,c, - 18a

agenda

• thuis max kwartier

• WAAROM echt doen? nodig voor les morgen!

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

ik heb   een film    gekeken

j'ai          regardé    un film

verschil / overeenkomst?

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

hele werkwoord: regarder

passé composé:  regardé

ik heb gegeten

1. j'ai manger
2. je mange
3. j'ai mangé
4. je mangé

jij hebt gegeten

1. j'ai mangé
2. tu as mangé
3. tu as manger
4. tu mangé

VERTAAL: ik heb gedanst

ik heb

jij hebt

hij / zij heeft

wij hebben

jullie hebben / u heeft

zij hebben

vous avez

il / elle a

j'ai

ils / elles ont

tu as

nous avons

onregelmatige werkwoorden

ÊTRE (zijn):                        j'ai été en France

AVOIR (hebben):              j'ai eu un accident

FAIRE (maken, doen):    j'ai fait une photo

grammaire: passé composé

• fais l'exercice 16
• fais l'exercice 17a,b,c
• fais l'exercice 18a

Apprendre: le vocabulaire

• Herhalen bron A, B
• Leren bron E

• thuis max kwartier

• WAAROM echt doen? nodig voor les morgen!
• schrijven, mindmap, eerst woordjes kleuren die lijken op het Nederlands, tekenen...

Terugblik: 

• Lesdoel bereikt?
  
  
• Hoe verliep de les?

Aan het einde van de les:

• Stoel aanschuiven.
• Rustig lokaal uit.
• Rommel? In prullenbak.