Mijn vader geeft zijn oude telefoon aan zijn broer.
ow: Wie / Wat + wg? (wie geeft?) mijn vader
lv: Wie / Wat + ow + wg? (wat geeft mijn vader?)
zijn oude telefoon
mv: Aan wie (wat) / voor wie (wat) + ow + lv + wg?
(aan wie geeft mijn vader zijn oude telefoon?)
aan zijn broer