Biologie hoofdstuk 1 en 2

1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

de levensverschijnselen zijn:

  • ademhalen
  • voeden
  • voortplanten
  • uitscheiden
  • groeien
  • bewegen
  • waarnemen

Slide 2 - Slide

individu
een individu is een aparte organisme. 

Slide 3 - Slide

van groot naar klein
Organisme --> organenstelsel --> orgaan --> weefsel --> cel

Slide 4 - Slide

ORGANISME


Levend wezen

Slide 5 - Slide

Organenstelsel
  • organen die samenwerken aan een bepaalde taak bv het verteren van voedsel = verteringsstelsel

Slide 6 - Slide

Wat zijn organen nou?

Een orgaan is een deel van een levend wezen (organisme), dat een bepaalde taak heeft.

Die taak noemen we de functie.



Slide 7 - Slide

Weefsel
Groep cellen met dezelfde functie en dezelde vorm.

Slide 8 - Slide

Cel - weefsel - orgaan - orgaanstelsel 

Slide 9 - Slide

Torso
Hier zie je een torso , met verschillende organen.
Weet jij hoe de organen heten?

Slide 10 - Slide

Borstholte
Onder: Middenrif

Het middenrif is een gespierd vlies.
Onder het middenrif = buikholte
Boven middenrif= borstholte

Slide 11 - Slide

Organen die samenwerken aan een bepaalde taak, noemen we orgaanstelsels

Slide 12 - Slide

Tussencelstof
tussencelstof = zit tussen de cellen

vloeistof 
harde stof -> stevigheid

Slide 13 - Slide

Welke organen liggen (deels) boven het middenrif? Sleep deze organen naar het juiste vak.
Sleep de organen die (deels) boven het middenrif liggen naar dit vak
slokdarm
longen
maag
luchtpijp
lever
hart

Slide 14 - Drag question

Zet op volgorde van groot naar klein 
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan

Slide 15 - Drag question

Sleep de naam van het organenstelsel naar de bijpassende afbeelding
Verteringsstelsel 
Ademhalingsstelsel 
Bloedvatenstelsel

Slide 16 - Drag question

Microscoop

Slide 17 - Slide

Een preparaat


  • voorwerpglas/objectglas
  • dekglaasje
  • object (het voorwerp dat je gaat bekijken)
Preparaat bestaat uit:

Slide 18 - Slide

Sleep het juiste woord naar de plek op de microscoop
voet
stelschroef
diafragma
tafel
objectief
tubus

Slide 19 - Drag question

Statief
Oculair
Preparaat
Hieraan pak je de microscoop vast
Bovenste lens
op een microscoop waar je door kijkt
Twee glasplaatjes waartussen iets ligt dat je wilt bekijken

Slide 20 - Drag question

Plantaardige cel
Deze ken je ook al

Slide 21 - Slide

Celkern
  • In de celkern ligt de informatie voor erfelijke eigenschappen.
  • Die informatie ligt in de chromosomen (genotype)
  • Chromosomen bestaat uit DNA
  • lichaamscel heeft 23 paar chromosomen

Slide 22 - Slide

Plantaardige cellen
De celwand is een soort doosje dat om een cel heen zit. Gelijk daarbinnen vinden we het celmembraan. Dit is het eigenlijke buitenste laagje van de cel en zorgt ervoor dat niet alles zo maar de cel in of uit kan. Het cytoplasma is een stroperige vloeistof die bestaat uit water met daarin opgeloste stoffen en eiwitten. In het cytoplasma liggen de bladgroenkorrels die glucose maken. In het cytoplasma ligt ook de celkern. Dit is het onderdeel dat alle processen in de cel regelt. In het midden van de cel vinden we een vacuole, een blaasje dat gevuld is met (vooral) water. De cellen sluiten niet overal precies op ekaar aan hierdoor ontstaan intercellulaire ruimten
In sommige cellen (niet op de afbeelding) zitten dan ook nog zetmeelkorrels en/of kleurstofkorrels.
Niet alle cellen bevatten al deze onderdelen. Wortelcellen bijvoorbeeld hebben (bijna) nooit bladgroenkorrels.

celwand
1
cytoplasma met bladgroenkorrels
4
celkern
5
cytoplasma
3
celmembraan
2
vacuole
6
intercellulaire ruimte
7

Slide 23 - Slide

Dierlijke cel
Plantaardige cel

Slide 24 - Slide


Wat is waar?
A
Cel 1: plantaardige cel Cel 2: dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie Cel 2: dierlijke cel
C
Cel 1: dierlijke cel Cel 2: plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmelcel Cel 2: plantaardige cel

Slide 25 - Quiz

Wat hoort bij cellen van de plant?
A
celwand bladgroenkorrels celmembraan
B
celmembraan geen bladgroenkorrels celwand
C
celkern geen bladgroenkorrels geen celwand
D
celkern geen bladgroenkorrels celwand

Slide 26 - Quiz

bladgroenkorrel zorgt voor fotosynthese
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Welke stof ontstaat of welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese?
A
Bij de fotosynthese ontstaat alleen glucose.
B
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en koolstofdioxide.
C
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
D
Bij de fotosynthese ontstaan water, koolstofdioxide en glucose.

Slide 28 - Quiz

Bladgroenkorrels kunnen veranderen in kleurstofkorrels
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Drie typen korrels die in het cytoplasma voorkomen, zijn bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels.

In welk type of welke typen korrels vindt fotosynthese plaats?

A
Alleen in bladgroenkorrels
B
Alleen in kleurstofkorrels
C
Alleen in zetmeelkorrels
D
In bladgroenkorrels, in kleurstofkorrels en in zetmeelkorrels.

Slide 30 - Quiz

Als appels rijp worden, verandert de schil van kleur.
Welke verandering in de plastiden is hiervan de oorzaak?
A
bladgroenkorrels zijn overgegaan in kleurstofkorrels
B
bladgroenkorrels zijn overgegaan in zetmeelkorrels
C
kleurstofkorrels zijn overgegaan in zetmeelkorrels
D
zetmeelkorrels zijn overgegaan in kleurstofkorrels.

Slide 31 - Quiz

Als de aarde bij een aardappelplant gedeeltelijk wegspoelt, kan een aardappel boven de grond komen.
Het gedeelte boven de aarde wordt groen. Dit komt doordat plastiden in elkaar overgaan.
Welke verandering bij plastiden treedt op in een deel van een aardappel dat boven de grond komt?
A
bladgroenkorrels worden zetmeelkorrels
B
kleurstofkorrels worden zetmeelkorrels
C
zetmeelkorrels worden kleurstofkorrels
D
zetmeelkorrels worden bladgroenkorrels

Slide 32 - Quiz

- Kleurstofkorrels
- Bladgroenkorrels
- Zetmeelkorrels

Slide 33 - Slide

Wat is dit?
A
levensloop
B
levenscyclus

Slide 34 - Quiz

1. Elk organisme heeft een levenscyclus
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Een levend wezen.
A
orgaan
B
cel
C
biologie
D
organisme

Slide 36 - Quiz

Hoort bewegen bij de levensverschijnselen?
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz


Elk levend wezen vertoont levensverschijnselen
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 38 - Quiz

Organismen herkennen we aan de levensverschijnselen
A
waar
B
niet waar

Slide 39 - Quiz

Een organisme dat geen levensverschijnselen meer vertoont is...
A
Dood
B
Levend
C
Levenloos

Slide 40 - Quiz

Wanneer noem je iets dood?
A
Als het geen levensverschijnselen meer heeft
B
Dat wat nooit heeft geleefd

Slide 41 - Quiz

Welke van de onderstaande levensverschijnselen kan een plant vertonen?
A
allemaal
B
voeden, groeien en voortplanten
C
bewegen, groeien, waarnemen
D
uitscheiden, waarnemen en groeien

Slide 42 - Quiz

Wat zijn chromosomen?

Slide 43 - Slide

Chromosomen
  • Chromosomen komen in paren voor
  • In lichaamscellen

Slide 44 - Slide

X en Y chromosomen zijn geslachtschromosomen

XX  =   meisje

XY = jongen

Slide 45 - Slide

Een vrouw heeft de volgende geslachts-chromosomen in de celkernen van een lichaamscel
A
XX
B
XY
C
YY
D
X

Slide 46 - Quiz