3K - Les 3 (T2 BS3)

1 / 16
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

T2 BS3 - Veranderingen in de puberteit
Leerdoel:
2.3.1 Je kunt omschrijven wat primaire en secundaire geslachtskenmerken zijn en daarbij voorbeelden noemen.
2.3.2 Je kunt de processen tijdens de menstruatiecyclus beschrijven.

Slide 2 - Slide

Geslachtskenmerken
Een jongen heeft een penis en teelballen, een meisje een clitoris en schaamlippen. Deze primaire geslachtskenmerken zijn al voor de geboorte aanwezig. In de puberteit ontstaan de secundaire geslachtskenmerken. Daardoor krijgen jongens en meisjes meer uiterlijke verschillen, ook onderling. Niet alle ontwikkelingen vinden bij iedereen evenveel plaats.

Bij intersekse personen heeft het lichaam zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken, of er ontbreken kenmerken. Soms is dit aan de buitenkant te zien, bijvoorbeeld een vergrote clitoris of het ontbreken van een penis. Iemand kan ook inwendige intersekse kenmerken hebben, zoals geen zaadcellen kunnen maken of geen baarmoeder hebben.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Aantekeningen
Primaire geslachtskenmerken = Geslachtskenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn.

Secundaire geslachtskenmerken = Geslachtskenmerken die ontstaan vanaf de puberteit.

Slide 5 - Slide

Hormonen
De ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken wordt geregeld door hormonen. Hormonen worden gemaakt door hormoonklieren. De hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed. Via het bloed komen de hormonen in het hele lichaam terecht.

Een belangrijke hormoonklier is de hypofyse. Deze ligt tegen de onderkant van de hersenen aan. Vanaf de puberteit maakt de hypofyse hormonen aan die de werking van de eierstokken en teelballen regelen. De eierstokken en teelballen zijn zelf ook hormoonklieren.

Slide 6 - Slide

Hormonen
De eerste zes weken van de zwangerschap zijn de geslachtsorganen van jongens en meisjes gelijk. Daarna sturen hormonen de ontwikkeling van de verschillende delen aan. Welke hormonen worden gemaakt, hangt af van de geslachtschromosomen van het ongeboren kind.

Slide 7 - Slide

Hormonen
In de puberteit zorgen hormonen uit de hypofyse ervoor dat:
• de teelballen zaadcellen gaan maken
• de teelballen mannelijke geslachtshormonen gaan maken (testosteron)
• in de eierstokken eicellen gaan rijpen
• de eierstokken vrouwelijke geslachtshormonen gaan maken (oestrogenen)

Testosteron en oestrogenen (spreek uit: uistrogenen) zorgen voor de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken. Jongeren die intersekse zijn, ontwikkelen zich in de puberteit vaak anders. De ontwikkeling hangt onder andere af van de hoeveelheid hormonen die wordt aangemaakt.

Slide 8 - Slide

Aantekeningen
Mannelijke geslachtshormonen = Hormonen die in de teelballen worden gemaakt, zoals testosteron.

Vrouwelijke geslachtshormonen = Hormonen die in de eierstokken worden gemaakt, zoals oestrogeen.

Slide 9 - Slide

Menstruatiecyclus
Bij de geboorte zijn alle eicellen al aanwezig in de eierstokken van een meisje. De eicellen zitten in blaasjes die follikels worden genoemd. In de puberteit beginnen bij meisjes de follikels te rijpen. De ene follikel rijpt sneller dan de andere. De follikels die minder snel rijpen, sterven af. Gemiddeld wordt één follikel per vier weken rijp.
De rijpe follikel neemt erg veel vocht op. Uiteindelijk barst hij open. Hierbij komt de eicel vrij. Dit heet de eisprong (ovulatie). Uit de overblijfselen van de follikel ontstaat het gele lichaam. 

Cellen in de wand van de rijpende follikels produceren oestrogenen. Onder invloed van oestrogenen wordt het baarmoederslijmvlies dikker en meer doorbloed. Na de ovulatie maakt het gele lichaam hormonen die het dikke baarmoederslijmvlies in stand houden.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Menstruatiecyclus
Als een vrijgekomen eicel niet wordt bevrucht, sterft het gele lichaam af. Het baarmoederslijmvlies wordt dan niet langer in stand gehouden en wordt gedeeltelijk afgestoten. Hierbij komt bloed vrij. Het slijmvlies gaat met slijm en bloed via de vagina uit het lichaam. Dit is de menstruatie of ongesteld zijn. Gemiddeld duurt de menstruatie vier tot zeven dagen. Tijdens de menstruatie kan een vrouw last hebben van buikkrampen. Dat komt doordat de spierlaag van de baarmoederwand samentrekt.

Na de menstruatie rijpt een nieuwe follikel. Ongeveer veertien dagen na het begin van de menstruatie komt er weer een eicel vrij. Twee weken na de ovulatie is de eerste dag van de volgende menstruatie. Zo herhaalt de menstruatiecyclus zich telkens weer.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Aantekeningen
Ovulatie (eisprong) = Een eicel komt vrij uit de eierstok.

Baarmoederslijmvlies = Binnenkant van de baarmoeder; de dikte verandert tijdens de cyclus

Menstruatie = Deel van het baarmoederslijmvlies en bloed verlaten via de vagina het lichaam. 

Menstruatiecyclus = Proces van ovulatie en menstruatie dat steeds opnieuw begint, duurt gemiddeld 28 dagen.

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Lees 2.3 zelfstandig door.
Maak de opdrachten van 2.3.
Maak de test jezelf van 2.3 (groene score = afgerond). 

Slide 15 - Slide

Oefenexamenvragen
Ga naar de studiewijzer week 45.

Klik het linkje aan bij les 2, hiermee oefenen we examenvragen. 

Kies voor SEII deel 1 (T2 BS1+2+3) - HLXEO = klascode

HUISWERK: T2 BS3 + Oefenexamen

Slide 16 - Slide