werkwoordspelling 13

werkwoordspelling
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

DOEL

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
spelling: werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Bekijk het volgende filmpje

schema werkwoordspelling

-

uitgelegd in twee minuten

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

eindigen
Het toneelstuk ... straks met een lied
A
eindigd
B
eindigt
C
eindigdt
D
eindig

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

plonzen
Het water golfde en ... tussen wal en schip
A
plonsde
B
plonst
C
plonste
D
plonsden

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

beproeven
Door het ongeluk leidt het kind een ... leven
A
beproeft
B
beproevende
C
beproefdt
D
beproefd

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

geschieden (v.t.)
Het uitje ... zonder toestemming van de ouders
A
geschiet
B
geschiede
C
geschiedde
D
geschieden

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

ontdekken
Columbus heeft in 1942 Amerika ...
A
ontdekt
B
ontdekd
C
ontdekdt
D
ontdekken

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

afwachten
... maar ... tot ik kom, dan help ik je
A
wachten af
B
wacht af
C
wacht

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

waarnemen
Als de directeur niet aanwezig is, is onze juf ...
A
waarnement
B
waarnemend
C
waarnemendt
D
waarnemenden

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

ondervinden (v.t.)
We ... veel hinder van de harde zijwind
A
ondervinden
B
vinden
C
vonden
D
ondervonden

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

nalaten
Zij heeft ... iemand te waarschuwen
A
nalatendt
B
nalatend
C
nagelaten

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

toewijzen
Mijn ouders hebben de ... woning geweigerd
A
toegewijzen
B
toewezende
C
toegewezen
D
toewijzende

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

werven
Met een advertentie proberen we meer leden te ...
A
werfen
B
werven
C
werve

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

inzien
Ik ... nu niet ... waarom dat niet kan
A
zie in
B
zien in
C
zag in

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

zich aanstellen
Jij moet ... niet zo ...
A
je aanstelen
B
je aanstelden
C
je aanstellen

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

zich verbazen (t.t.)
de kinderen ...
A
verbaazen zich
B
verbazen zich
C
verbaasden zich
D
verbaasde zich

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Vertel eens wat de regel is bij een zwak werkwoord in de v.t

Slide 32 - Open question

This item has no instructions