werkwoordspelling

 Werkwoordspelling
07-02-2024
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Werkwoordspelling
07-02-2024

Slide 1 - Slide

DOEL


- Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
Spelling: Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Leesmoment
- Nakijken vragen filmpje vorige les
- Oefenen spelling en grammatica: 
Werkwoordspelling tegenwoordige tijd + verleden tijd
- Samen afsluiten


Slide 3 - Slide

Toets spelling en grammatica
H2F: woensdag 28 februari
H2E: donderdag 29 februari

Slide 4 - Slide

Noem twee manieren waarop je de pv kunt vinden in de zin.

Slide 5 - Open question

Maak van de zinnen een vraagzin. Wat is de pv?

Slide 6 - Slide

Eens in de week wandel ik met mijn hond.

Slide 7 - Open question

Mijn moeder heeft mij verrast met een nieuwe Iphone.

Slide 8 - Open question

Ik ben bezig met het volgen van een cursus.

Slide 9 - Open question

Ik vind het leuk om naar concerten te gaan.

Slide 10 - Open question

Bekijk het volgende filmpje

Schema werkwoordspelling

-

Uitgelegd in twee minuten

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Zet de juiste vorm van de pv in de zin. 

Slide 14 - Slide

Vragen
Sebastiaan ............ elke keer hetzelfde in de les.

Slide 15 - Open question

Bepalen
.................. de koning veel in ons land?

Slide 16 - Open question

Bidden
Mijn oma .............. elke keer voor het avondeten.

Slide 17 - Open question

Redden
Ik .............. me wel in mijn eentje.

Slide 18 - Open question

Redden
Hij .............. zich wel in zijn eentje.

Slide 19 - Open question

Wedden
Romy .............. dat zij gelijk heeft.

Slide 20 - Open question

Wat is niet goed gespeld?

Slide 21 - Slide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 22 - Slide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord tegenwoordige tijd?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt
C
drinken
D
dronk

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 24 - Quiz

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 25 - Open question

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 26 - Open question

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Slide 27 - Slide



Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter hij heeft …, hij is … of er wordt …

Slide 28 - Slide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 29 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (beloven).
A
beloofd
B
belooft

Slide 30 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 31 - Quiz

eindigen
Het toneelstuk ... straks met een lied
A
eindigd
B
eindigt
C
eindigdt
D
eindig

Slide 32 - Quiz

geschieden (v.t.)
Het uitje ... zonder toestemming van de ouders
A
geschiet
B
geschiede
C
geschiedde
D
geschieden

Slide 33 - Quiz

ontdekken
Columbus heeft in 1942 Amerika ...
A
ontdekt
B
ontdekd
C
ontdekdt
D
ontdekken

Slide 34 - Quiz

zich aanstellen
Jij moet ... niet zo ...
A
je aanstelen
B
je aanstelden
C
je aanstellen

Slide 35 - Quiz

Wat heb je geleerd?
Wat zou je nog willen oefenen?

Slide 36 - Mind map