werkwoordspelling t.t. en v.t.

 Werkwoordspelling

-pv t.t. ;
-pv v.t. ;
-voltooid deelwoord.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Werkwoordspelling

-pv t.t. ;
-pv v.t. ;
-voltooid deelwoord.

Slide 1 - Slide

DOEL


- Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling.

-pv t.t. en v.t. 
-voltooid deelwoord
Spelling: Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Leesmoment Password
- Vragen vorige les?
- Herhalen/oefenen werkwoordspelling
- Samen afsluiten


Slide 3 - Slide

Noem twee manieren waarop je de pv kunt vinden in de zin.

Slide 4 - Open question

Wat is in de volgende zinnen de pv?

Slide 5 - Slide

Eens in de week wandel ik met mijn hond.

Slide 6 - Open question

Mijn moeder heeft mij verrast met een nieuwe Iphone.

Slide 7 - Open question

Ik ben bezig met het volgen van een cursus.

Slide 8 - Open question

Ik vind het leuk om naar concerten te gaan.

Slide 9 - Open question

Bekijk het volgende filmpje

Schema werkwoordspelling

-

Uitgelegd in twee minuten

Slide 10 - Slide

0

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Zet de juiste vorm van de pv t.t. in de zin. 

Slide 13 - Slide

Vragen
Sebastiaan ............ elke keer hetzelfde in de les.

Slide 14 - Open question

Bepalen
.................. de koning veel in ons land?

Slide 15 - Open question

Bidden
Mijn oma .............. elke keer voor het avondeten.

Slide 16 - Open question

Redden
Ik .............. me wel in mijn eentje.

Slide 17 - Open question

Redden
Hij .............. zich wel in zijn eentje.

Slide 18 - Open question

Wedden
Romy .............. dat zij gelijk heeft.

Slide 19 - Open question

Wat is niet goed gespeld?

Slide 20 - Slide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 21 - Slide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord tegenwoordige tijd?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt
C
drinken
D
dronk

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord t.t.?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 23 - Quiz

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 24 - Open question

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 25 - Open question

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af (=voltooid) is. Er gebeurt daarna niets meer.

Slide 26 - Slide



Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter hij heeft …, hij is … of er wordt …

Slide 27 - Slide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 28 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (beloven).
A
beloofd
B
belooft

Slide 29 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 30 - Quiz

eindigen
Het toneelstuk ... straks met een lied
A
eindigd
B
eindigt
C
eindigdt
D
eindig

Slide 31 - Quiz

geschieden (v.t.)
Het uitje ... zonder toestemming van de ouders
A
geschiet
B
geschiede
C
geschiedde
D
geschieden

Slide 32 - Quiz

ontdekken
Columbus heeft in 1942 Amerika ...
A
ontdekt
B
ontdekd
C
ontdekdt
D
ontdekken

Slide 33 - Quiz

zich aanstellen
Jij moet ... niet zo ...
A
je aanstelen
B
je aanstelden
C
je aanstellen

Slide 34 - Quiz

Wat heb je geleerd?
Wat zou je nog willen oefenen?

Slide 35 - Mind map