werkwoordspelling

 Werkwoordspelling
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

DOEL


- Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
Spelling: Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Programma:
- Herhaling vorige les
- Uitleg werkwoordspelling tegenwoordige tijd + verleden tijd
- Proefwerk bespreken

Slide 3 - Slide

Noem twee manieren waarop je de pv kunt vinden in de zin.

Slide 4 - Open question

Maak van de zinnen een vraagzin. Wat is de pv?

Slide 5 - Slide

Eens in de week wandel ik met mijn hond.

Slide 6 - Open question

Mijn moeder heeft mij verrast met een nieuwe Iphone.

Slide 7 - Open question

Zet de zinnen in een andere tijd. Wat is de pv?

Slide 8 - Slide

Ik ben bezig met het volgen van een cursus.

Slide 9 - Open question

Ik vind het leuk om naar concerten te gaan.

Slide 10 - Open question

Zet de juiste vorm van de pv in de zin. 

Slide 11 - Slide

Vragen
Sebastiaan ............ elke keer hetzelfde in de les.

Slide 12 - Open question

Bepalen
.................. de koning veel in ons land?

Slide 13 - Open question

Bidden
Mijn oma .............. elke keer voor het avondeten.

Slide 14 - Open question

Redden
Ik .............. me wel in mijn eentje.

Slide 15 - Open question

Wedden
Romy .............. dat zij gelijk heeft.

Slide 16 - Open question

Bekijk het volgende filmpje

Schema werkwoordspelling

-

Uitgelegd in twee minuten

Slide 17 - Slide

0

Slide 18 - Video

Slide 19 - Slide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 20 - Slide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 21 - Slide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 23 - Quiz

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 24 - Open question

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Slide 25 - Slide



Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter hij heeft …, hij is … of er wordt …

Slide 26 - Slide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 27 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 28 - Quiz

eindigen
Het toneelstuk ... straks met een lied
A
eindigd
B
eindigt
C
eindigdt
D
eindig

Slide 29 - Quiz

plonzen
Het water golfde en ... tussen wal en schip
A
plonsde
B
plonst
C
plonste
D
plonsden

Slide 30 - Quiz

beproeven
Door het ongeluk leidt het kind een ... leven
A
beproeft
B
beproevende
C
beproefdt
D
beproefd

Slide 31 - Quiz

geschieden (v.t.)
Het uitje ... zonder toestemming van de ouders
A
geschiet
B
geschiede
C
geschiedde
D
geschieden

Slide 32 - Quiz

ontdekken
Columbus heeft in 1942 Amerika ...
A
ontdekt
B
ontdekd
C
ontdekdt
D
ontdekken

Slide 33 - Quiz

ondervinden (v.t.)
We ... veel hinder van de harde zijwind
A
ondervinden
B
vinden
C
vonden
D
ondervonden

Slide 34 - Quiz

zich aanstellen
Jij moet ... niet zo ...
A
je aanstelen
B
je aanstelden
C
je aanstellen

Slide 35 - Quiz

Proefwerk bespreken
Alles van tafel
Punten optellen
Kritisch meedoen met het bespreken
Op- of aanmerkingen? Na de toets even bij mij komen. (alleen als het in jouw voordeel is natuurlijk ;)) 

Slide 36 - Slide