Venir

Verbe venir (komen)
Présent & passé composé
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Verbe venir (komen)
Présent & passé composé

Slide 1 - Slide

Kies de juiste vorm van 'venir' in
Ils ...... tout de suite. (présent)
A
viennent
B
viens
C
vent
D
venons

Slide 2 - Quiz

Kies de juiste vorm van 'venir' in.
Nous ..... manger chez vous. (présent)
A
venez
B
viens
C
venons
D
vient

Slide 3 - Quiz

Kies de juiste vorm van 'venir' in.
Elle ..... en retard! (présent)
A
vient
B
venez
C
viens
D
venons

Slide 4 - Quiz

Vertaal in het Frans:
jij komt

Slide 5 - Open question

Vertaal in het Frans:
jullie komen

Slide 6 - Open question

Vertaal in het Frans:
ik kom

Slide 7 - Open question

Kies de juiste vorm van 'venir' in de passé composé
Elle ...... toute seule.
A
es venue
B
a venu
C
est venue
D
sont venue

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm van 'venir' in de passé composé
Nous ..... en voiture
A
sommes venus
B
sont venu(e)s
C
sommes venu(e)s
D
ont venus

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm van 'venir' in de passé composé
Tu ..... à la fête du collège?
A
as venu(e)
B
es venu(e)
C
suis venu
D
est venu(e)

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'venir' in passé composé. Ils ..... en Espagne.

Slide 11 - Open question

Vul de juiste vorm van 'venir' in de passé composé. Je ..... tout seul(e).

Slide 12 - Open question

Vertaal in het Frans:
zij is gekomen

Slide 13 - Open question

Vertaal in het Frans:
zij zijn gekomen (mnl. mv.)

Slide 14 - Open question

Heb je nog vragen?

Slide 15 - Slide