Herhaling thema 6

Transport
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Transport

Slide 1 - Slide

Bij de beschadiging van een bloedvat komen stoffen vrij die een rol spelen bij de bloedstolling.

welke opgeloste stof in het bloed komt vrij en wat wordt het als vaste stof?

A
hemoglobine en wordt fibrinogeen
B
fibrine en wordt hemoglobine
C
fibrine en wordt fibrinogeen
D
fibrinogeen en wordt fibrine

Slide 2 - Quiz

Waar wordt het eiwit "fibrinogeen" gemaakt?

A
In de lymfeklieren
B
in het rode beenmerg
C
in de lever
D
in de nieren

Slide 3 - Quiz

Wat is de naam van bloedvat Q?

Slide 4 - Open question

Welk bestanddeel van het bloed zorgt ervoor dat bloed kan stollen?
A
rode bloedcellen
B
witte bloedcellen
C
bloedplasma
D
bloedplaatjes

Slide 5 - Quiz

Zijn spataders aders of slagaders?
A
Slagaders
B
Aders

Slide 6 - Quiz

Wat bevindt zich op plaats P?
A
Bloed
B
Lymfe
C
Weefselvloeistof

Slide 7 - Quiz

Is de volgende bewering juist of onjuist?

Het eten van veel verzadigd vet verhoogt de kans op een hartinfarct.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Welke letter geeft een witte bloedcel aan?
A
Letter P
B
Letter Q
C
Letter R

Slide 9 - Quiz

In het bloed van een slagader zit meer glucose dan in het bloed van een ader.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

In de afbeelding zijn met de letter S bepaalde kleppen in het hart aangegeven.
Hoe heten deze kleppen?
A
Aderkleppen
B
Halve maanvormige kleppen
C
Hartkleppen
D
Tussenkleppen

Slide 11 - Quiz

In welk van de aangeven bloedvaten is de bloeddruk het hoogst?
A
Bloedvat P
B
Bloedvat Q
C
Bloedvat R

Slide 12 - Quiz

In welke richting stroomt de lymfe?
A
In de richting van P
B
In de richting van A
C
In beide richtingen
D
Dat kun je niet zien aan een lymfevat

Slide 13 - Quiz

In de tekening zie je een slagader, haarvaten, een ader en een lymfevat.

Kunnen zich op plaats P witte bloedcellen bevinden? En kan zich op plaats P zuurstof bevinden?

A
alleen witte bloedcellen
B
alleen zuurstof
C
zowel witte bloedcellen als zuurstof
D
geen witte bloedcellen en geen zuurstof

Slide 14 - Quiz

Wat is de functie van een lymfeknoop?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen

Slide 15 - Quiz

In welk of welke typen vocht kunnen antistoffen voorkomen?
A
Alleen in bloed
B
In bloed, lymfe en weefselvloeistof
C
In bloed en lymfe
D
Alleen in weefselvloeistof

Slide 16 - Quiz


Hoge bloeddruk
Lage bloeddruk
nauwelijks klachten
schade aan bloedvaten en organen
duizeligheid
flauwvallen
vermoeidheid

Slide 17 - Drag question

Wat is de functie van de kransslagaders?
A
Zuurstof naar het hart brengen
B
Zuurstof bij het hart ophalen
C
Koolstofdioxide naar het hart brengen
D
Koolstofdioxide bij het hart ophalen

Slide 18 - Quiz

Hoe heet de stof die zorgt voor hart- en vaatziekten?
A
Zetmeel
B
Cholesterol
C
Suiker
D
Pindakaas

Slide 19 - Quiz

Wat is de enige slagader die geen zuurstofrijk bloed vervoert?
A
Hoofdslagader
B
Armslagader
C
Longslagader
D
Aorta

Slide 20 - Quiz

Wat doen aders?
A
Ze vervoeren bloed van het hart af
B
Ze vervoeren bloed naar het hart toe

Slide 21 - Quiz

De aorta is verbonden met de rechterboezem.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 4 is ...
A
de aorta
B
de onderste holle ader
C
de bovenste holle ader
D
de longslagader

Slide 23 - Quiz


Vul in bij het vraagteken
A
Longader
B
Onderste holle ader
C
Longader
D
Longslagader

Slide 24 - Quiz

Wat is er aan de hand bij bloedarmoede?
A
Te weinig bloed
B
Veel bloed verloren (wond)
C
Te weinig bloedplasma
D
Te weinig hemoglobine

Slide 25 - Quiz

Hoe noemen we het als een kransslagader in het hart verstopt raakt?
A
beroerte
B
herseninfarct
C
hartinfarct
D
hartkramp

Slide 26 - Quiz

Sleep de witte vakken op de
juiste plekken betreft de slagaders, aders en haarvaten.
Slagaders
Aders
Haartvaten
Vervoert bloed van het hart naar de organen.
Vervoert bloed van de organen naar het hart.
Vormt een netwerk in en om organen en weefsels
Hele dunne wanden.
Stevige elastische wand
slappe wand, lage bloeddruk.

Slide 27 - Drag question

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 1 is ...
A
de rechter hartkamer
B
de rechter boezem
C
de linker hartkamer
D
de linkerboezem

Slide 28 - Quiz

Kenmerken van de aders zijn:
A
Hoge druk, dikke wand, geen kleppen
B
Lage druk, dikke wand, geen kleppen
C
Lage druk, dunne wand, bevat kleppen
D
Hoge druk, dunne wand, bevat kleppen

Slide 29 - Quiz

Je ziet hier een afbeelding van het hart. Nummer 2 is ...
A
de rechter hartkamer
B
de rechter boezem
C
de linker hartkamer
D
de linkerboezem

Slide 30 - Quiz

Kenmerken van de slagaders zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich diep in het lichaam
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich diep in het lichaam
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich aan de oppervlakte
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich aan de oppervlakte

Slide 31 - Quiz

Als je bloedsuikerspiegel hoog is, dan maken de Eilandjes van Langerhans....... aan
A
insuline
B
glucose
C
glucagon
D
glycogeen

Slide 32 - Quiz

De poortader...
A
gaat van het darmkanaal naar de lever.
B
gaat van de lever naar het hart.
C
heeft zuurstof rijk bloed.
D
… bestaat niet.

Slide 33 - Quiz

Door glucagon wordt de bloedsuikerspiegel
A
Hoger
B
Lager

Slide 34 - Quiz

Door insuline wordt de bloedsuikerspiegel
A
Hoger
B
Lager

Slide 35 - Quiz

Als de bloedsuikerspiegel in je bloed te laag is, wordt....
A
gaat glucagon glucose omzetten tot glycogeen
B
gaat glucagon glycogeen omzetten tot glucose
C
gaat insuline glucose omzetten tot glycogeen
D
gaat insuline glycogeen omzetten tot glucose

Slide 36 - Quiz