Verwijswoorden

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag:

- H. 18 Verbindingswoorden (signaalwoorden)
- H. 19 Verwijswoorden

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Lees mee met de tekst: 'Pesterijen op het schoolplein hebben zeker 40 jaar effect' (blz.  76). 
Je mag alvast in stilte beginnen aan opdracht 8 en 9 (blz. 77). 

Slide 5 - Slide

Maak opdracht 8 en 9 (blz. 77). 

Eerder klaar? 

Maak opdracht 10. 
timer
12:00

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

H. 19 Verwijswoorden (blz. 78)
Verwijzen naar een woord dat eerder is genoemd. 

- voornaamwoord als verwijswoord (deze, die, dit, jouw, mijn)
- bijwoord als verwijswoord (hierover, daarvan)
- verwijzing met zelfstandig naamwoorden 

Slide 8 - Slide

Zij heeft twee zussen en een broertje, dat goed kan jongleren. Waar verwijst 'dat' naar?

Slide 9 - Open question

In Groningen woont mijn lievelingsneef, die gitaar speelt. Waar verwijst 'die' naar?

Slide 10 - Open question

Niels liep naar zijn fiets en reed weg. Waar verwijst 'zijn' naar?

Slide 11 - Open question

Roos danst op een niveau waarvan ik alleen maar kan dromen. Waar verwijst 'waarvan' naar?

Slide 12 - Open question

Maak opdracht 3 (blz. 79). 

Eerder klaar?

Begin aan opdracht 4. 
timer
7:00

Slide 13 - Slide


Ga naar Numo en werk aan de taak. 

Slide 14 - Slide