les 72: verwijswoorden

Wat is jongleren?
A
grappen maken
B
ballen heel snel achter elkaar in de lucht gooien en weer opvangen
C
op het randje zitten
D
informatie over iemand verzamelen
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is jongleren?
A
grappen maken
B
ballen heel snel achter elkaar in de lucht gooien en weer opvangen
C
op het randje zitten
D
informatie over iemand verzamelen

Slide 1 - Quiz

Wat is een partituur?
A
bewaarplaats voor papieren en documenten
B
een regeringsverklaring
C
alle noten van een meerstemmig muziekstuk die op papier staan
D
heilige plaats

Slide 2 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking: een doorn in het oog?
A
iets in je oog hebben
B
iets wat heel vervelend is om naar te kijken
C
een grote ergernis
D
een advies waar je niets mee kunt

Slide 3 - Quiz

Welke vragen komen er bij je op als je de volgende zin leest:
Toen zag ik haar daar op haar scooter?

Slide 4 - Mind map

les 72: verwijswoorden
  • Je leert wat verwijswoorden zijn en welk nut ze hebben.
  • Je weet dat verwijswoorden bij- of voornaamwoorden zijn.


Slide 5 - Slide

Wat zijn verwijswoorden?
Toen zag ik haar daar op haar scooter?

Wanneer was toen?
Waar is daar?
En wie zat er op de scooter?

Toen, haar en daar zijn verwijswoorden: woorden die verwijzen naar een ander woord of een woordgroep.

Slide 6 - Slide

verwijswoorden herkennen
Er zijn groepen verwijswoorden:
  • voornaamwoorden
  • bijwoorden
  • zelfstandige naamwoorden

Slide 7 - Slide

verwijswoorden
De meeste verwijswoorden zijn voornaamwoorden:

  •  persoonlijke, 
  • aanwijzende 
  • bezittelijke 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Voornaamwoorden
Aanwijzend voornaamwoord=
kan in plaats van het lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord (de leerling, die leerling). Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord. Bij een aanwijzend voornaamwoord wijs je het zelfstandig naamwoord eigenlijk aan.

Deze, die, dit, dat, zo'n, datgene, diegene

Slide 10 - Slide

Voornaamwoorden
Bezittelijk voornaamwoord=
het woord zegt het al; het geeft een bezit aan.



Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.
mijn, jouw, hun, zijn, haar, ons

Slide 11 - Slide

Bijwoorden
bijwoorden als hier, daar, toen, erover, hoe, zo, waar en wanneer kunnen verwijzen naar iets anders.

Wat vind je van mijn voorstel? Denk erover na.

Slide 12 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord is geen echt verwijswoord, maar kan toch verwijzen naar een persoon of ding uit een andere zin.

Sifan Hassan won twee gouden medailles op de WK atletiek. De atlete is zeer tevreden met dit resultaat.

Slide 13 - Slide

Mathilde bakt graag. Ze maakt geweldige appeltaarten.

Wat is ze?
A
voornaamwoord (persoonlijk, aanwijzend, bezittelijk)
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quiz

Mevr. Van der Pol is een geweldige docent. De lerares maakt van elk uur een feest.

Wat is de lerares?
A
voornaamwoord (persoonlijk, aanwijzend, bezittelijk)
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quiz

Amsterdam wordt steeds drukker. Daar willen alle toeristen naartoe.

Wat is daar?
A
voornaamwoord (persoonlijk, aanwijzend, bezittelijk)
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quiz

Is Karel weer zijn lunch vergeten?

Wat is zijn?
A
voornaamwoord (persoonlijk, aanwijzend, bezittelijk)
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz

Nora? Dat is toch de zwarte kat van hiernaast?

Wat is hiernaast?
A
voornaamwoord (persoonlijk, aanwijzend, bezittelijk)
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quiz

Margriet heeft twee zussen en een broertje, dat goed kan jongleren.

Naar wie of wat verwijst dat?

Slide 19 - Open question

Nils liep naar zijn fiets en reed weg.

Naar wie of wat verwijst zijn?

Slide 20 - Open question

Spits Donyell Malen heeft een carrière waarvan veel jonge jongens dromen.

Naar wie of wat waarvan?

Slide 21 - Open question

Pak je boek erbij (blz. 149)
Lees de tekst 
Gelders café trots: Josephine Baker trad op in Overasselt.

Schrijf alle verwijswoorden op die je tegenkomt.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide