Argumentatie H3 -3AB

Argumenteren (1)
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Argumenteren (1)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan onderscheid maken tussen een standpunt en een   
      argument
  • Ik kan feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden
  • Ik kan een argumentatie weergeven in een blokjesschema

Slide 2 - Slide

Maak de startopdracht op blz. 76

Slide 3 - Slide

Opbouw argumentatie
Structuur:

Standpunt
Argument
want / omdat
dus / daarom

Slide 4 - Slide

Soorten argumenten
Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument is controleerbaar. Je kunt er niet over van mening verschillen. Het is waar of onwaar.

Voorbeeld: Nederland moet meer vluchtelingen toelaten (standpunt), want Nederland behoort tot de twintig welvarendste landen ter wereld (feitelijk argument).



Slide 5 - Slide

waarderende (niet-feitelijke) argumenten
Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn: 
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.

Slide 6 - Slide

Feitelijk of waarderend?
Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 7 - Quiz

Feitelijk of waarderend?
Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik vond de toets makkelijk.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 8 - Quiz

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 9 - Quiz

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument

Slide 10 - Slide

Onderschikkende argumentatie
Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet onderschikkende argumentatie: 

Slide 11 - Slide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 12 - Slide

Argumentatie
De diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt.

  • Wat is het standpunt?
  • Wat is het argument?
  • Wat is de structuur? Enkelvoudig,  nevenschikkend, nevenschikkend + onderschikkend? 

Slide 13 - Slide


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 14 - Quiz


A
Nevenschikkend (afhankelijk)
B
Nevenschikkend (onafhankelijk)
C
Enkelvoudig
D
Onderschikkend

Slide 15 - Quiz

Maak nu de opdrachten voor de volgende les:
Opdrachten 1 en 2, blz. 78 en 79

Slide 16 - Slide