Taal les 14 groep 8

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Taal les 14

Wat is voltooide tijd en onvoltooide tijd?

Kun je een voorbeeld bedenken?

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

1. De bewoners van vier Groningse dorpen mogen vandaag weer terug naar huis.

1. mogen, onvoltooide tijd
2. vandaag, voltooide tijd
3. mogen, voltooide tijd
4. vandaag, onvoltooide tijd

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

Vlak in de buurt dreigde een dijk door te breken door het hoge water.

1. te breken, voltooide tijd
2. dreigde, voltooide tijd
3. te breken, onvoltooide tijd
4. dreigde, onvoltooide tijd

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

Gisteren heeft men daarom het zekere voor het onzekere genomen.

1. heeft, voltooide tijd
2. genomen, voltooide tijd
3. heeft, onvoltooide tijd
4. genomen, onvoltooide tijd

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

De bewoners werden naar een veilgere plek gebracht.

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

Maar nu is het gelukkig weer veilig.

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

Landinwaarts hadden de mensen ook problemen.

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

Bij de brandweer kwamen veel meldingen binnen van hoog water

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

Brandweermannen zijn urenlang bezig geweest met leegpompen van ondergelopen kelders en woningen.

1. geweest, onvoltooide tijd
2. zijn, onvoltooide tijd
3. geweest voltooide tijd
4. zijn, voltooide tijd

Wat is de persoonsvorm?
Is het voltooide of onvoltooide tijd?

Uiteindelijk werden welgeteld vijftien huizen leeggepompt.

verwijswoorden

Wat zijn verwijswoorden?

dat = het-woorden (het meisje - dat meisje)

die = de-woorden (de jongen - die jongen)

wat = hoeveelheden, overtreffende trap, zin (Er is nog niets, wat je kan zien.)

                   (Dat is het leukste, wat ik ooit heb gedaan.)

                   (Zijn ouders kochten een hond, wat hij leuk vond.)

Ik las een artikel over een aardbeving ..... in Turkije plaatsvond.

1. wat
2. die
3. dat

Ik las een artikel over een aardbeving die in Turkije (plaatsvond.)
voltooide tijd

1. had plaatsgevonden
2. plaatsgevonden
3. plaatsvond

Het was verschikkelijk ... de mensen daar meemaken.

1. wat
2. die
3. dat

Het was verschikkelijk wat de mensen daar (meemaken.)
voltooide tijd

1. hebben meegemaakt
2. meegemaakt
3. hadden meegemaakt

Er was een famillie ... in een tent woonde

1. wat
2. die
3. dat

Er was een famillie die in een tent (woonde)
voltooide tijd

1. heeft gewoond
2. woonde
3. had gewoond

Alles ... ze bezaten, raakte ze kwijt.

1. wat
2. die
3. dat

Het is de ergste ramp ... je overkomt.

1. wat
2. dat
3. die

Het is de ergste ramp die je (overkomt.)

1. overkomen
2. overkomt
3. is overkomen