Begrijpend lezen les 28

Begrijpend lezen les 28


Dronken
1 / 56
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Begrijpend lezen les 28


Dronken

Slide 1 - Slide

het café 

Slide 2 - Slide

dicht

Slide 3 - Slide

het glas bier

Slide 4 - Slide

Hij loopt niet recht.

Slide 5 - Slide

de stoep

Slide 6 - Slide

dronken

Slide 7 - Slide

De deur is niet op slot.

Slide 8 - Slide

de slaapkamer

Slide 9 - Slide

Het licht is uit.

Slide 10 - Slide

de buurman /  de buurvrouw

Slide 11 - Slide

Hij schaamt zich.

Slide 12 - Slide

Wij lezen het verhaal.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Kies het goede woord!

Slide 16 - Slide

wat is goed?
A
het café
B
het glas bier
C
de slaapkamer
D
de stoep

Slide 17 - Quiz

wat is goed?
A
dronken
B
de buurvrouw
C
de stoep
D
schamen

Slide 18 - Quiz

wat is goed?
A
Het café is open.
B
Het café is niet op slot.
C
Het café is aan.
D
Het café is dicht.

Slide 19 - Quiz

wat is goed?
A
de buurman
B
de slaapkamer
C
de stoep
D
het café

Slide 20 - Quiz

wat is goed?
A
De deur is dicht.
B
De deur is aan.
C
De deur is niet op slot.
D
De deur is niet recht.

Slide 21 - Quiz

Wat is goed?

Slide 22 - Slide

Ziij schaamt zich.
Zij is dronken. 

Slide 23 - Drag question

Het licht is aan.
Het licht is uit. 

Slide 24 - Drag question

We lezen het verhaal!

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Waar of niet waar?

Slide 28 - Slide

Peter drinkt veel bier in het café
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Peter is dronken
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

De deur van het huis is op slot.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Peter slaat de vrouw.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

De man en vrouw springen uit bed.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quiz

De vrouw is de buurvrouw van Peter.
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

Lees de zinnen goed.
Welke zin is goed?

Slide 35 - Slide


A
Hij gaat naar een café.
B
Het café gaat dicht.
C
Hij drinkt een glas bier.

Slide 36 - Quiz


A
Peter loopt naar boven.
B
Peter gaat naar huis.
C
Peter doet de deur open.

Slide 37 - Quiz


A
De man springt uit bed.
B
Hij slaat de man.
C
De man doet het licht aan.

Slide 38 - Quiz

dronken
A
Hij drinkt een fles melk. Hij is dronken.
B
Hij drinkt een fles wijn. Hij is dronken.

Slide 39 - Quiz

het café
A
Hij drinkt bier in het café.
B
Hij slaapt in het café.

Slide 40 - Quiz

recht
A
Hij is dronken. Hij loopt niet recht.
B
Een banaan is recht.

Slide 41 - Quiz

op slot
A
Hij doet met een sleutel de deur op slot.
B
Hij doet zijn schrift op slot.

Slide 42 - Quiz

schaamt zich
A
Hij schaamt zich voor zijn mooie neus.
B
Hij schaamt zich voor zijn lelijke, grote neus.

Slide 43 - Quiz

het spijt me
A
Zij komt op het feest. Zij zegt 'het spijt me'.
B
Zij heeft de fiets kapot gemaakt. Zij zeg 'het spijt me'.

Slide 44 - Quiz

We lezen het verhaal!

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Wat is de tegenstelling?

Slide 48 - Slide

aan
zacht
dicht
klaar
donker
De radio staat niet hard.
Zij begint met lezen.
De deur is niet open.
Het licht is niet uit.
Het is niet licht in huis.

Slide 49 - Drag question

1
2
3
4
Peter is in het café.
Peter loopt naar huis.
Peter slaat de man.
Peter ziet 2 mensen in bed.

Slide 50 - Drag question

Lees de zin.

Schrijf het goede antwoord op!

Slide 51 - Slide

Waarom loopt Peter niet recht?

Slide 52 - Mind map

Peter heeft geen sleutel. Waarom kan Peter het huis binnen gaan?

Slide 53 - Mind map

Waarom loopt Peter zacht naar boven?

Slide 54 - Mind map

Wie is de man in bed?

Slide 55 - Mind map

Vertel het verhaal!

Slide 56 - Slide