This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Woordenschat H3
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Na deze les
- weet je wat een metoniem is
- kun je een metonymia herkennen en benoemen
Slide 2 - Slide
Even de neuzen tellen.
Slide 3 - Slide
Wat wordt bedoeld met 'Goudse'? 'Ik heb liever echte Goudse dan die stinkkaas uit Frankrijk.'
Slide 4 - Open question
Wat wordt bedoeld met 'zijtribune'? 'De zijtribune had geen goed zicht op het doel aan de overkant.'
Slide 5 - Open question
Wat wordt bedoeld met 'Eastpack'? 'Zo’n nieuwe Eastpack kost toch zeker tachtig euro..'
Slide 6 - Open question
Metonymie (WS H3, blz. 92)
De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.
1 Je noemt een deel in plaats van het geheel (pars pro toto)
Even de neuzen tellen 2 Je noemt het geheel in plaats van een deel (toto pro pars) Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK.
Slide 7 - Slide
Metonymie
3 Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp Hij won goud 4 Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is.
Ik eet het liefst Edammer
Slide 8 - Slide
Metonymie
5 Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar zijn. De zaal gaf een enorm applaus. 6 Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: een Apple 7 Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon Die lange
Slide 9 - Slide
Doe mij nog maar een bakkie’, zei de tuinman tegen zijn maat.
A
metafoor
B
metoniem
Slide 10 - Quiz
Voor mijn verjaardag vraag ik de laatste Harry Potter.
A
metafoor
B
metoniem
Slide 11 - Quiz
Voor mijn verjaardag vraag ik de laatste Harry Potter.
A
metafoor
B
metoniem
Slide 12 - Quiz
Tijdens het concert in Ahoy zullen veel sterren op het podium verschijnen.
A
metafoor
B
metoniem
Slide 13 - Quiz
Die oude ruïne hebben mijn oom en tante omgetoverd tot een paleis.
A
metafoor
B
metoniem
Slide 14 - Quiz
Dokter, heeft u de neuscorrectie op kamer 12 al gesproken?
A
metafoor
B
metoniem
Slide 15 - Quiz
Maak nu :
Woordenschat H3, blz. 93, 94
-Maken opdr. 1, 2 + 4
Klaar: lees verder in je leesboek.
Slide 16 - Slide
Planning deze les
- theorie woordenschat H3
- oefenen
- huiswerk
Slide 17 - Slide
Beeldspraak
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis.
- Goede beeldspraak maakt een tekst mooier, duidelijker en krachtiger.
Slide 18 - Slide
Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.
De vijand kwam als een dief in de nacht Hij ging er als een haas vandoor Zij heeft een hart van goud Mijn zusje is zo rood als een kreeft
Slide 19 - Slide
Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn.
Het schip der woestijn (kameel) Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg) Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Ik brand van verlangen
Ze heeft hem met alle schulden laten zitten.
Slide 20 - Slide
Wat wordt ermee bedoeld?
Zullen we vanavond bij de Italiaan gaan eten?
Na die schwalbe kreeg de verdediger rood.
Hebben jullie echt een Rembrandt gekocht op de rommelmarkt?
Slide 21 - Slide
Theorie woordenschat H3
Metoniem: bijzonder verband tussen object en beeld
deel-geheel
Neem maar een bloemetje mee.
geheel-deel
Nederland won van Italië.
producent-product
Pak jij mijn Nikes uit de kast?
eigenschap-persoon
Wat een lachebek!
materiaal-voorwerp
Hij trapte het leer tussen de doelpalen.
voorwerp-inhoud
Geef mij nog een glaasje.
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
Slide 24 - Video
Oefenen
Noteer welk(e) woord(en) als metoniem gebruikt worden.
Slide 25 - Slide
De rechtse partijen eisen meer asfalt van het kabinet.
Slide 26 - Open question
Wat is het verband tussen het object-beeld?
A
materiaal
B
producent
C
geheel
D
eigenschap
Slide 27 - Quiz
Oranje heeft gunstig geloot voor het WK in 2024.
Slide 28 - Open question
Wat is het verband tussen het object-beeld?
A
deel
B
aardrijkskundige naam
C
ruimte
D
kleur
Slide 29 - Quiz
Na de dood van zijn vrouw raakte hij aan de fles.
Slide 30 - Open question
Wat is het verband tussen het object-beeld?
A
deel
B
producent
C
voorwerp
D
eigenschap
Slide 31 - Quiz
Het stadion juichte uitbundig toen Mbappe binnenkwam.