Werkwoorden in de verleden tijd

Werkwoordspelling
1 / 11
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Afgelopen vrijdagavond hing ik lekker op de bank.
A
ik
B
hing
C
op de bank
D
afgelopen vrijdagavond

Slide 2 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 3 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Zij vocht als een echte bokser.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 4 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Wij schreven een brief aan de burgemeester.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 5 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Juf Ingrid wacht op Nisa.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 6 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Daardoor huilde Anne gisteren.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 7 - Quiz

We gaan eens wat sterke werkwoorden oefenen. 
Sleep dezelfde werkwoorden naar elkaar toe.
Hij vroeg.
Zij stond
De honden roken
Het ijs smolt
ruiken
staan
vragen
smelten

Slide 8 - Drag question

Oefenen!

blaffen - De honden ....... gisteren heel hard.
A
blaffte
B
blafften
C
blafte
D
blaften

Slide 9 - Quiz


starten - De auto ......... vorige week ook al niet.
A
starte
B
starten
C
startte
D
startten

Slide 10 - Quiz

Nog eentje dan..... Sleep wat bij elkaar hoort!
fietste
gefietst
fietsten
Wat is de verleden tijd enkelvoud van fietsen?
Wat is de verleden tijd meervoud van fietsen?
Wat is het voltooid deelwoord van fietsen?

Slide 11 - Drag question