Workshop antwoorden formuleren PWW 2 klas 3

Al die onvoldoendes..
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 
1 / 36
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Al die onvoldoendes..
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
1. Nog een keer alle tips per vraagvorm bekijken
2. Voorbeelden analyseren
3. Zelf oefenen

Slide 2 - Slide

1. De NOEM vraag
 De eerste vraagvorm die je tegen kan komen is de noem-vraag. Bij een noem-vraag staat meestal het aantal antwoorden dat je moet geven. 

Bv: Noem twee taken die de monniken hadden. (2 pt)

Slide 3 - Slide

Noem twee oorzaken voor de populariteit van de NSDAP rond 1930.

Slide 4 - Open question

1. De noem vraag
Let op: Een noem-vraag heeft maar een kort antwoord nodig, meestal 1 zin. Antwoord geven in 1 of 2 woorden is altijd fout.

Slide 5 - Slide

2. De leg uit-vraag
Dit is de meest voorkomende vraagvorm op een proefwerk. 
Bij een leg uit-vraag moet je antwoord bestaan uit een klein verhaaltje.

 Er moet ook altijd een korte conclusie in je antwoord zitten waarbij je een deel van de vraag herhaalt.

Slide 6 - Slide

2. De Leg uit-vraag
VB: Leg uit waarom Japan in 1941 besloot Pearl Harbour aan te vallen/
Je antwoord moet dus bestaan uit een klein verhaaltje waarin je aangeeft waarom Japan Pearl Harbour aanviel. Let op dat je afsluit met een conclusie!!
TIP: Als er een begrip/gebeurtenis in de vraag staat, leg dat dan altijd kort uit in je antwoord.


Slide 7 - Slide

Leg uit waarom Japan in 1941 Pearl Harbour aanviel (2pt)

Slide 8 - Open question

Leg uit waarom Japan in 1941 Pearl Harbour aanviel (2pt)
Japan viel in 1941 Pearl Harbour aan, omdat Japan in Azië een grootmacht wilde worden. om vrij spel in Azië te krijgen en niet te worden tegengehouden door de VS viel Japan eerst Pearl Harbour aan (1). (uitleg)
Tijdens deze gebeurtenis werd de Amerikaanse Vloot verwoest en dus kon Japan zonder inmenging van de VS Azië veroveren (1). (conclusie)

Slide 9 - Slide

3. De vergelijkingsvraag
 Een iets moeilijkere vraagvorm is de vergelijkingsvraag
Bij deze vraag moet je vaak twee of meer dingen met elkaar vergelijken. 

Zo’n antwoord bestaat daarom altijd uit meerdere delen. Wanneer je twee dingen met elkaar moet vergelijken bestaat je antwoord dus uit twee delen

Slide 10 - Slide

3. De vergelijkingsvraag
VB: wat is een verschil in de manier van oorlogvoering tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog?

Antwoord: de Eerste Wereldoorlog was een loopgravenoorlog

Slide 11 - Slide

Wat is er fout aan dit antwoord? Antwoord: de Eerste Wereldoorlog was een loopgravenoorlog

Slide 12 - Open question

4. De Stellingvraag
Bij deze vraag krijg je één of meer stellingen en wordt je gevraagd hier iets over te zeggen. 

Soms moet je jouw mening erover geven, of laten zien waarom de stelling waar of nietwaar is. Wat je moet onthouden is dat je altijd argumenten moet geven. (feiten uit het boek)

Slide 13 - Slide

4. De Stellingvraag
VB: Stelling: Een uitspraak: Hitlers besluit om de Sovjet-Unie aan te vallen was een domme fout. Leg uit of je het met de stelling eens bent.

 

LET OP: Dit is dus ook een leg uit vraag!!

Slide 14 - Slide

Stelling: Een uitspraak: Hitlers besluit om de Sovjet-Unie aan te vallen was een domme fout. Leg uit of je het met de stelling eens bent.

Slide 15 - Open question

Stelling: Een uitspraak: Hitlers besluit om de Sovjet-Unie aan te vallen was een domme fout. Leg uit of je het met de stelling eens bent.
Ik ben het eens met de stelling, omdat Hitler's aanval op de SU leidde tot grote verliezen en uiteindelijk tot een opmars van het rode leger.
Deze aanval op de SU en het verlies hiervan werd gezien als keerpunt van de oorlog.
Het was dus een domme fout van Hitler om de SU aan te vallen.

Slide 16 - Slide

Een uitspraak: Hitlers besluit om de Sovjet-Unie aan te vallen was een domme fout. Leg uit of je het met de stelling eens bent.
Ik ben het oneens met de stelling, omdat de SU tijdens WOII een zwak leger had en de aanval ook een totale verassing was. Hitler had dit verlies niet direct zien aankomen, en zonder zijn aanval op de SU werd er op aangedrongen een tweede front te openen. Het was dus geen domme fout van Hitler om de SU aan te vallen.

Slide 17 - Slide

5. De inzichtvraag
Er zijn verschillende inzichtvragen.
Meestal moet je een verband uitleggen:
- oorzaak-gevolg
- verband tussen begrippen
- verband tussen bron en begrip (hoort bij de bronvraag)
enz. 

Slide 18 - Slide

5. De inzichtvraag
Let op: Je antwoord moet bij een inzichtvraag altijd uit meerder delen bestaan. 
Vaak kun je in de vraag zien uit hoeveel delen:
- Verband tussen begrip 1 en begrip 2 = 2 delen (2 pt)
- Verband tussen oorzaak en gevolgen = minstens 2 delen (2 pt)

Slide 19 - Slide

5. De inzichtvraag
VB: Leg uit dat door het Dawesplan de crisis in Duitsland extra hard aankwam. 

TIP: Er zit een begrip in de vraag, leg deze kort uit.
Leg daarna uit wat dat begrip te maken heeft met extra hard uitbreken van de crisis in Duitsland.
Eindig met een conclusie (het is immers een leg-uit vraag)

Slide 20 - Slide

Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling
Iets dat is gebeurd (aantoonbaar) = gebeurtenis

Herhaling van een gebeurtenis = verschijnsel

De manier waarop iets verandert = ontwikkeling

Slide 21 - Slide

VB: Leg uit dat door het Dawesplan de crisis in Duitsland extra hard aankwam.

Slide 22 - Open question

6. De bronnenvraag
De bronnenvraag is meestal een combinatie van een inzichtvraag met een leg uit vraag
In plaats van dat je twee gebeurtenissen bv met elkaar moet verbinden moet je vaak iets met de bron verbinden. 
BV: Welk begrip past bij de bron? 
Wat is de mening van de maker van de bron?
Is de bron bruikbaar voor....?

Slide 23 - Slide

6. De bronnenvraag
Bij een bronnenvraag moet je altijd verwijzen.
Dat betekent dat je letterlijk iets uit de bron moet benoemen!! Datgene wat je benoemt moet jouw antwoord ondersteunen/bewijzen. 

Slide 24 - Slide

6. De bronnenvraag 
Stappenplan voorbeeldvraag:
1. Zeg eerst LETTERLIJK wat je ziet/leest in de bron.
2. Leg daarna uit wat dat te maken heeft met de vraag, in dit geval met de jaren '30. 
3. Eind met een conclusie. (verplicht bij de leg-uit vraag)

Slide 25 - Slide

6. De bronnenvraag
VB: Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in 
de jaren'30.
 


Vertaling:
Voor 100$ kun je deze auto kopen. Ik heb cash nodig, ben alles verloren op de aandelenmarkt.

Slide 26 - Slide

Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in
de jaren'30.

Slide 27 - Open question

6. De bronnenvraag
Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in
de jaren'30.

In de bron zie ik een man die zijn auto verkoopt. Hij heeft er een bordje bij gezet waarop staat dat hij geld nodig heeft, want hij is alles verloren op de aandelenmarkt.
Tijdens de jaren '30 was er een grote crisis die begon doordat de waarde van aandelen enorm daalde. Hierdoor verloren veel mensen geld. 
Daarom is deze foto dus waarschijnlijk gemaakt in de jaren '30. 

Slide 28 - Slide

7. Representativiteitsvraag
Bij een representativiteitsvraag krijg je vaak een uitspraak, stelling of bron. De vraag is dan meestal of dit stukje tekst representatief is voor een bepaalde:
- periode
- groep
- land
- enz. 

Slide 29 - Slide

7. Representativiteitsvraag
Stappenplan:
1. Lees eerst goed de tekst/bekijk de afbeelding. Wat vindt/omschrijft deze maker nu precies? Schrijf dat in je antwoord.
2. Bedenk dan wat de bepaalde groep over datzelfde onderwerp vindt/of dit normaal was voor die tijd. En schrijf dat in je antwoord incl historisch argument.
3. Bepaal dan of dit overeenkomt en dus representatief is. (= conclusie)

Slide 30 - Slide

7. Representativiteitsvraag
Bijvoorbeeld:
Een duitser schrijft in 1932 naar zijn oom in Nederland: 'Het Verdrag van Versailles is een eerlijk verdrag en zou door ons land nageleefd moeten worden'. 

Vraag: Is deze uitspraak representatief voor hoe het Duitse volk in deze tijd dacht? 

Slide 31 - Slide

7. Representativiteitsvraag
Is deze uitspraak representatief voor hoe het Duitse volk dacht in deze tijd?

1. De Duitse jongen omschrijft het verdrag van Versailles als eerlijk.
2. . De meerste Duitsers in 1932 vonden dit echter niet. Zij waren het namelijk eens met Hitler die het verdrag overtrad. 
3. De uitspraak is dus niet representatief voor hoe het Duitse volk dacht in deze tijd. 

Slide 32 - Slide

7. Representativiteitsvraag
Vraag: Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine? 

Bron: Verhongerde boeren 
langs de kant van de weg. 

Slide 33 - Slide

Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine?

Slide 34 - Open question

7. Representativiteitsvraag
Vraag: Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine? 

In de bron zie ik verhongerde boeren in Oekraine langs de kant  van de weg. 
In het begin van de jaren '30 was er inderdaad een grote hongersnood in Oekraine, waarschijnlijk veroorzaakt door de SU.
Daarom is  deze bron representatief voor de jaren '30 in Oekraine.

Slide 35 - Slide

Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling
  • Gebeurtenis: concreet voorval op een bepaalde plaats en tijd. 
  • Verschijnsel: op verschillende plaatsen en in verschillende perioden gebeuren dingen die op elkaar lijken, steeds opnieuw.
  • Ontwikkeling: in een reeks gebeurtenissen kun je een veranderingsproces herkennen. 

Slide 36 - Slide