Klas 2 antwoorden formuleren SO 3.2, 3.3, 3.4

Al die v-tjes op je toets!!!
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Al die v-tjes op je toets!!!
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
1. Nog een keer alle tips per vraagvorm bekijken
2. Voorbeelden analyeren
3. Zelf oefenen

Slide 2 - Slide

1. De NOEM vraag
De eerste vraagvorm die je tegen kan komen is de noem-vraag. Bij een noem-vraag staat meestal het aantal antwoorden dat je moet geven. 

Bv: Noem twee redenen waarom mensen op ontdekkingsreis gingen. (2 pt)

Slide 3 - Slide

1. De noem vraag
Let op: Een noem-vraag heeft maar een kort antwoord nodig, meestal 1 zin. Antwoord geven in 1 of 2 woorden is altijd fout.

Slide 4 - Slide

Noem twee redenen waarom mensen op ontdekkingsreis gingen.(2 pt)

Slide 5 - Open question

2. De leg uit-vraag
Dit is de meest voorkomende vraagvorm op een proefwerk. 
Bij een leg uit-vraag moet je antwoord bestaan uit een klein verhaaltje.

 Er moet ook altijd een korte conclusie in je antwoord zitten waarbij je een deel van de vraag herhaalt.

Slide 6 - Slide

2. De Leg uit-vraag
VB: Leg uit waarom het nodig was om in de Nederlanden de VOC op te richten.

Je antwoord moet dus bestaan uit een klein verhaaltje waarin je de reden van het ontstaan van de VOC omschrijft. Let op dat je afsluit met een conclusie!!
TIP: Als er een begrip in de vraag staat, leg dat dan altijd kort uit in je antwoord.


Slide 7 - Slide

Leg uit waarom het nodig was om in de Nederlanden de VOC op te richten.

Slide 8 - Open question

2. De Leg uit-vraag
Leg uit waarom het nodig was om in de Nederlanden de VOC op te richten.

In de Nederlanden waren er veel compagnieën die met Indië handelden. Zij concurreerden met elkaar en zo bleef de prijs van producten laag en maakten zij minder winst. De VOC is een handelscompagnie en kreeg een monopolie op de handel met het oosten (=begrip). Hierdoor was er geen concurrentie meer en stegen de prijzen. De VOC was dus nodig om meer geld te verdienen. (= conclusie)

Slide 9 - Slide

3. De vergelijkingsvraag
 Een iets moeilijkere vraagvorm is de vergelijkingsvraag
Bij deze vraag moet je vaak twee of meer dingen met elkaar vergelijken. 

Zo’n antwoord bestaat daarom altijd uit meerdere delen. Wanneer je twee dingen met elkaar moet vergelijken bestaat je antwoord dus uit twee delen

Slide 10 - Slide

3. De vergelijkingsvraag
VB: Vergelijk de WIC en de VOC met elkaar op 2 punten. (2 pt)

Antwoord: De WIC verhandelde ook slaven. De VOC handelde in specerijen. 

Slide 11 - Slide

Wat is er fout aan dit antwoord? Antwoord: De WIC verhandelde slaven en mocht schepen kapen.

Slide 12 - Open question

4. De Stellingvraag
Bij deze vraag krijg je één of meer stellingen en wordt je gevraagd hier iets over te zeggen. 

Soms moet je jouw mening erover geven, of laten zien waarom de stelling waar of nietwaar is. Wat je moet onthouden is dat je altijd argumenten moet geven. (feiten uit het boek)

Slide 13 - Slide

4. De Stellingvraag
VB: Stelling: Door de positie van de christelijke kerk heeft de Trans-Atlantische slavenhandel zolang kunnen blijven bestaan in de wereld.
Leg uit dat bovenstaande stelling klopt.

LET OP: Dit is dus ook een leg uit vraag!!

Slide 14 - Slide

VB: Stelling: Door de positie van de christelijke kerk heeft de Trans-Atlantische slavenhandel zolang kunnen blijven bestaan in de wereld.
Leg uit dat bovenstaande stelling klopt.

Slide 15 - Open question

4. De Stellingvraag
VB: Stelling: Door de positie van de christelijke kerk heeft de Trans-Atlantische slavenhandel zolang kunnen blijven bestaan in de wereld. 
Leg uit dat bovenstaande stelling klopt. 
Deze stelling klopt, omdat de christelijke kerk met de Bijbel verklaarde dat de slavenhandel werd goedgekeurd. (= standpunt kerk). De Trans-Atlantische slavenhandel was de handel in slaven vanuit Afrika via de Atlantische Oceaan naar Amerika, door de Europeanen. (= begrip)
Door het verhaal in de Bijbel kon de Trans-Atlantische slavenhandel dus zo lang blijven bestaan. (=conclusie)

Slide 16 - Slide

5. De inzichtvraag
Er zijn verschillende inzichtvragen.
Meestal moet je een verband uitleggen:
- oorzaak-gevolg
- verband tussen begrippen
- verband tussen bron en begrip (hoort bij de bronvraag)
enz. 

Slide 17 - Slide

5. De inzichtvraag
Let op: Je antwoord moet bij een inzichtvraag altijd uit meerder delen bestaan. 
Vaak kun je in de vraag zien uit hoeveel delen:
- Verband tussen begrip 1 en begrip 2 = 2 delen (2 pt)
- Verband tussen oorzaak en gevolgen = minstens 2 delen (2 pt)

Slide 18 - Slide

5. De inzichtvraag
VB: Leg uit dat door de moedernegotie Amsterdam uit kon groeien als Stapelmarkt van Europa.

TIP: Er zit een begrip in de vraag, leg deze kort uit.
Leg daarna uit wat dat begrip te maken heeft met het afnemen van de macht van de koning.
Eindig met een conclusie (het is immers een leg-uit vraag)

Slide 19 - Slide

Leg uit dat door de moedernegotie Amsterdam uit kon groeien als Stapelmarkt van Europa.

Slide 20 - Open question

5. De inzichtvraag
Leg uit dat door de moedernegotie Amsterdam uit kon groeien als Stapelmarkt van Europa.

De moedernegotie hield in: de eerste en eeuwenlang belangrijkste internationale handel van Nederlanders met de landen rond de Oostzee. (= begrip) 
De Amsterdamse handelaren handelden met de landen rondom de Oostzee. Daar haalden zij producten die verscheept werden naar Amsterdam. In Amsterdam kwamen deze producten terecht in pakhuizen, waar de producten gestapeld werden en langere tijd konden blijven liggen. Dat noem je de Stapelmarkt. Vanuit Amsterdam werden de producten over heel Europa verhandelt. Daardoor werd A'dam ook erg rijk en werd het door de Moedernegotie de Stapmarkt van Europa. (=conclusie)

Slide 21 - Slide

6. De bronnenvraag
De bronnenvraag is meestal een combinatie van een inzichtvraag met een leg uit vraag
In plaats van dat je twee gebeurtenissen bv met elkaar moet verbinden moet je vaak iets met de bron verbinden. 
BV: Welk begrip past bij de bron? 
Wat is de mening van de maker van de bron?
Is de bron bruikbaar voor....?

Slide 22 - Slide

6. De bronnenvraag
Bij een bronnenvraag moet je altijd verwijzen.
Dat betekent dat je letterlijk iets uit de bron moet benoemen!! Datgene wat je benoemt moet jouw antwoord ondersteunen/bewijzen. 

Slide 23 - Slide

6. De bronnenvraag 
 Stappenplan bronnenvraag:
1. Zeg eerst LETTERLIJK wat je ziet/leest in de bron.
2. Leg DAARNA uit wat de bron te maken heeft met de vraag. 
3. Eindig met een conclusie. (verlicht bij de leg-uit vraag)

Slide 24 - Slide

6. De bronnenvraag
Bron 


Slide 25 - Slide

Leg, met behulp van de bron, uit dat er in Frankrijk in de tijd van deze schrijver sprake was van absolutisme.

Slide 26 - Open question

6. De bronnenvraag 
Leg, met behulp van de bron, uit dat er in Frankrijk in de tijd van deze schrijver sprake was van absolutisme. 
In de bron lees ik dat de spullen van een hugenoot werden vernietigd.
Tijdens het absolutisme was er maar één godsdienst toegestaan in Frankrijk.
Mensen met een andere godsdienst, zoals de schrijver, van de bron werden dus aangevallen of verbannen. 

Slide 27 - Slide