Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
1. De beleidstukken worden (beoordelen)
2. Hij (besteden) meer tijd aan gamen dan hij ooit aan huiswerk heeft (besteden).
3. (Vinden) je broer gamen het allerleukst?
4. (Vinden) je dat boek ook zo leuk?
5. Wij (verwachten) gisteren bezoek.
6. De (verwachten) regen kwam gelukkig niet!
7. De (controleren) middenvelder wist de pass op tijd te geven.