Conjunctions (Dutch)

Conjunctions 
 Voegwoorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Conjunctions 
 Voegwoorden

Slide 1 - Slide

Vandaag
- Leren over voegwoorden in het Engels

Slide 2 - Slide

Doel
Jouw Engelse schrijf & spreekvaardigheid verbeteren door voegwoorden te gebruiken.

Slide 3 - Slide

Wat zijn voegwoorden?

Slide 4 - Slide

Wat zijn voegwoorden?
Woorden die zinnen aan elkaar voegen / verbinden.


Slide 5 - Slide

Wat zijn voegwoorden?
Woorden die zinnen aan elkaar voegen / verbinden.

"Ze geeft geen feestje. Ze heeft corona."

"Ze geeft geen feestje want ze heeft corona"

Slide 6 - Slide

Waarom voegwoorden gebruiken?
Je zinnen sluiten beter aan elkaar aan.

Zinnen die goed in elkaar over gaan klinken beter en professioneler.

Slide 7 - Slide

Welke voegwoorden ken je nu?
Simple conjunctions:

And, also, like, because, since.




Slide 8 - Slide

Voorbeeld: Since
Since.

She is not my friend anymore. She was mean to me.

She is not my friend anymore since she was mean to me.

Slide 9 - Slide

Voorbeelden: And


My cat is funny. My cat is friendly.

My cat is funny and friendly. 



Slide 10 - Slide

Voorbeeld: Because

I am hungry. I need to eat.

I am hungry because I need to eat.

Slide 11 - Slide

Welke voegwoorden moet je kennen
Comparison (vergelijking):   than 
introduceert het tweede deel in een vergelijking.

I would rather have a humburger for breakfast. Not yoghurt
I would rather have a hamburger than yoghurt for breakfast.

Gebruikt nooit then met een e om te vergelijken!

Slide 12 - Slide

Welke voegwoorden moet je kennen
Ondanks: although /even though /though 
Betekenen alle drie ondanks.


Although I go to bed really early, I still wake up tired.

Ondanks dat ik vroeg naar bed ga, word ik toch moe wakker.

Slide 13 - Slide

Welke voegwoorden moet je kennen
Ondanks: although /even though /though 
Betekenen alle drie ondanks.

Even though she is popular on social media she has no real friends.
Ondanks dat ze populair is op sociale media heeft ze geen echte vrienden.

Slide 14 - Slide

Welke voegwoorden moet je kennen
Om te:  in order to.

I must do this. To check you in.
Ik moet dit doen. Om je in te checken.

I must do this in order to check you in.
Ik moet dit doen om jou in te checken.

Slide 15 - Slide

Welke voegwoorden moet je kennen
Daarom: Therefore.

I am late. I must hurry.
Ik ben laat. Ik moet opschieten.
I am late therefore I must hurry.
Ik ben laat daarom moet ik opschieten.

Slide 16 - Slide

Zijn er vragen over voegwoorden?

Slide 17 - Slide

Tijd om kort te oefenen!

Slide 18 - Slide

You treated him badly _____ he is doing the same to you now.
A
so
B
if
C
but
D
although

Slide 19 - Quiz

______ there is no more butter you must use the margarine.
A
so
B
either
C
since
D
but

Slide 20 - Quiz

She was afraid ______ the building would collapse.
A
and
B
while
C
even though
D
that

Slide 21 - Quiz

He phoned me ______ he needed someone to talk to.
A
because
B
but
C
and
D
so

Slide 22 - Quiz

I spent some time with them ______ I was very busy.
A
when
B
and
C
because
D
although

Slide 23 - Quiz

We saw some boats ______ we were walking along the beach.
A
but
B
so
C
as
D
if

Slide 24 - Quiz

Werk nu verder aan case 4
Probeer voegwoorden te verwerken in jouw presentatie.


Slide 25 - Slide