Monnikenwerk-find the past tense
Een monnik werkte veel. Hij stond op en ging naar de kerk. Hij bad in de kerk. Daarna werkte hij. Hij at zijn ontbijt. Hij schreef een heilige tekst in een boek. Hij rustte even uit. Hij liep naar de tuin. Hij plukte wat kruiden. Hij hakte de groente. Hij kookte eten voor alle monniken. Hij ging op tijd naar bed. Hij sliep snel. Hij was erg moe.