Chapitre 1 Laatste les

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

BONJOUR 

Bonjour

et 

bienvenue!!

Laatste les voor de toets!

Volgende week maandag is de toets van Chapitre 1

Deze les herhalen we alles wat je moet leren

Wat betekent:
avec

1. voor
2. maar
3. met
4. ook

"J'aime" betekent "ik vind (het leuk)".

1. waar
2. niet waar

Geef in het Frans antwoord op de vraag:
Comment tu t'appelles?

Welk woord hoort er niet bij?

1. la famille
2. le frère
3. la soeur
4. la piscine

Welk woord hoort er niet bij?

1. le camping
2. l'hôtel
3. les vacances
4. le chien

Vertaal in het Frans:
de zee

Vertaal in het Frans:
geen dank/niets te danken

Geef in het Frans antwoord op de vraag:
Tu habites où?

Wat weet je over het lidwoord "le" ?

1. het is mannelijk
2. het is vrouwelijk
3. het is meervoud
4. het is onzijdig

Wat is de juiste meervoudsvorm van "le frère" ?

1. le frères
2. la frere
3. les frères
4. les frère's

Door welk ander lidwoord kun je "la" vervangen?

1. un
2. une
3. le
4. les

Leg uit in het Nederlands:
Wanneer vervang je le/la door l' ?

la piscine = het zwembad
Hoe zeg je in het Frans "een zwembad" ?

le garçon = de jongen
Hoe zeg je in het Frans "een jongen" ?

Maak meervoud van het woord
"l'hôtel"

Grammaire: lidwoorden

	mannelijk	vrouwelijk	klinker, stomme h	meervoud
de, het	le	la	l'	les
een	un	une		des

Exemples

la piscine = het zwembad / une piscine = een zwembad

le chat = de kat / un chat = een kat

l'oncle (m)= de oom / un oncle = een oom

l'école (v) = de school / une école = een school

Mannelijk of vrouwelijk?

1. Logisch nadenken

broer = mannelijk = le frère

2. Lidwoorden leren in de woordenlijst

le camping / la piscine / la plage / le problème / l'hôtel (m)

3. Opzoeken

woordenlijst achterin, (digitaal) woordenboek

Dus nooit gokken of op gevoel!!

Meervoud

le garçon

les garçons

la fille

les filles

Persoonlijke

voornaamwoorden

Je verandert in j' voor een klinker

of stomme h:

j'aime

j'habite

je	ik
tu	jij
il	hij
elle	zij
on	men, we
nous	wij
vous	jullie, u
ils	zij (m, mv)
elles	zij (v, mv)

Avoir

= hebben

j'ai	ik heb
tu as	jij hebt
il/elle a	hij/zij heeft
on a	men heeft/ we hebben
nous avons	wij hebben
vous avez	jullie hebben/ u heeft
ils/elles ont	zij hebben