Proeftoets 1HV Lezen en woordenschat

Lezen  + woordenschat 
  • Je kan de tekstdoelen aanwijzen en voorbeelden geven (blz. 265 en 266)
  • Je kan de tekstsoorten herkennen
  • Je kan de bron van een tekst aanwijzen
  • Je begrijpt de betekenis van de verschillende woorden
  • Je kent de functie van een zoekwoord
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen  + woordenschat 
  • Je kan de tekstdoelen aanwijzen en voorbeelden geven (blz. 265 en 266)
  • Je kan de tekstsoorten herkennen
  • Je kan de bron van een tekst aanwijzen
  • Je begrijpt de betekenis van de verschillende woorden
  • Je kent de functie van een zoekwoord

Slide 1 - Slide

Waarom tekst?
  • De schrijver wil met zijn tekst iets bij de lezer bereiken.
  • De tekst die geschreven wordt, heeft een doel.
  • Er zijn verschillende tekstdoelen.
  • Na het tekstdoel kiest de schrijver een tekstsoort.
  • Er zijn verschillende tekstsoorten.

Slide 2 - Slide

Welke doelen ken je?

Slide 3 - Open question

Mark leest graag na school een Donald Duck. Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Instructie geven
C
Amuseren
D
Activeren

Slide 4 - Quiz

Wat zal het hoofddoel zijn van een reclame over een nieuwe shampoo?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 5 - Quiz

Wat is het doel van dit recept?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Uitleg geven

Slide 6 - Quiz

Wat is het doel van deze tekst?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren
D
beschouwen

Slide 7 - Quiz

Een leesboek heeft als tekstdoel...
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen

Slide 8 - Quiz

Welk tekstdoel heeft een:
schoolboektekst
A
overhalen
B
overtuigen
C
informeren
D
uitleg geven

Slide 9 - Quiz

Tekstdoel?
A
beschouwen
B
amuseren
C
activeren
D
informeren

Slide 10 - Quiz

Een moeilijk woord! Wat nu?
De betekenis van moeilijke en onbekende woorden kun je vaak uit de tekst afleiden door een woordraadstrategie toe te passen.

  • Je herkent een synoniem van het woord.
  • Er wordt een omschrijving of definitie van het woord gegeven.
  • Het woord wordt uitgelegd met een voorbeeld.
  • Er staat een woord met een tegenovergestelde betekenis in de tekst.
  • Je kent een deel van het woord.
  • Je herkent het woord uit een andere taal.
  • Een afbeelding kan je helpen.

Slide 11 - Slide

Wij moesten de vakantie annuleren.

Wat is annuleren?
A
Afzeggen
B
Regelen
C
Uitzoeken
D
Bekijken

Slide 12 - Quiz

Geef het antoniem van present

Slide 13 - Open question

Geef het antoniem van passief

Slide 14 - Open question

Maak een zin met: impulsief

Slide 15 - Open question

Wat betekent 'raadplegen'?
timer
0:20
A
lezen
B
dingen waar je over praat
C
goed bekijken
D
informatie opzoeken

Slide 16 - Quiz

'Illustreren' betekent:
A
In zich hebben
B
Laten zien
C
Opsporen
D
Advies of informatie opzoeken

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het woord?

toelichten
A
uitleggen
B
schijnen
C
massaal
D
eiland

Slide 18 - Quiz

Wat is de grondvorm van het woord "imiteert"?
A
imiteren
B
imiteer
C
imitatie
D
geïmiteerd

Slide 19 - Quiz

Wat is een ander woord voor sanctie?
A
Boete
B
Rechter
C
Overtreding
D
Straf

Slide 20 - Quiz

Wat zou een goede toetsvraag zijn over impliciet en expliciet?

Slide 21 - Open question

Wat wordt bedoeld met "grondvorm"?
Hoe het woord in het woordenboek staat.

Slide 22 - Slide

Tips om de toets te leren
1. Bekijk de gele stukken
2. Websites om te oefenen:
     www.cambiumned.nl 
     www.jufmelis.nl
    It's Learning : vak Nederlands onderdeel lezen en over taal            blok 1 en 2
3. Filmpjes om naar te kijken

Slide 23 - Slide