Les 18 september voornaamwoorden

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
Voornaamwoorden

Slide 2 - Slide

Toets (10%)
Vrijdag 4 oktober 3e uur
Stof uit hoofdstuk 2 en 3 (zie SOM).

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Ik kan NG en WG van elkaar onderscheiden.
Ik kan verschillende soorten werkwoorden herkennen in een zin.
Ik kan verschillende voornaamwoorden onderscheiden.

Slide 4 - Slide

Huiswerk vandaag
 3.2 B opgave 11 t/m 15.

Slide 5 - Slide

ontleedvolgorde
Onderstreep de persoonsvorm
Hak de zin in stukken.
En dan ontleden in de volgende volgorde:
1.pv (persoonsvorm)
2.ow (onderwerp)
3.wg of ng (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
4.lv (lijdend voorwerp)
5.mv (meewerkend voorwerp)
6. bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord en persoonlijk voornaamwoord
Ik heb mijn telefoon weggelegd. (bez. vnw.)

Deze telefoon is van mij. (pers. vnw.)

Bez.vnw: geeft bezit aan, voor z.n. of bijv. nmw.
Pers. vnw.: verwijst naar mensen, dieren, dingen en kan allerlei vormen aannemen, afhankelijk van de grammaticale functie. Hij geeft het boek aan haar.

Slide 7 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
deze, die (de-woorden):  Deze jongen, die boeken, deze plaat, die school

dit, dat (het-woorden): dit huis, dat meisje, dit tentamen


Slide 8 - Slide

Het vragend voornaamwoord
- Staan meestal aan het begin van een vraagzin.


WIE, WAT, WELKE, WAT VOOR (EEN).

Ik wil graag weten wie van jullie mijn tas heeft verstopt. 

Slide 9 - Slide

Het onbepaald voornaamwoord
Verwijst naar vage personen of zaken


Men ziet tegenwoordig alles zo zwartgallig. 
Iedereen kan dat wel zeggen. 
Je kunt wel iets zeggen toch?

Slide 10 - Slide

Wederkerende werkwoorden 

Slide 11 - Slide

Wederkerend werkwoord
 Het onderwerp van de zin komt terug in het wederkerend voornaamwoord. Het hangt van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je gebruikt.



Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Aan het werk
Maken: 3.3 B
Klaar? Maak een keuze uit extra oefeningen in paragraaf 3.1 t/m 3.3. Je mag ook teruggaan naar hoofdstuk 2. Oefen wat jij nu nodig hebt om de stof te begrijpen.

Verlengde instructie nodig? Bij het bord wordt nog een keer uitleg gegeven over zinsontleding en soorten werkwoorden.


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide