Hoofdstuk 7 3-03

Kostensoorten en kostencategorieën
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Kostensoorten en kostencategorieën

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Kosten van arbeid

Slide 3 - Slide

Arbeidsvoorwaarden

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Box 3

Slide 7 - Slide

Wettelijk minimumloon

Slide 8 - Slide

Vakantie-uren berekening

Slide 9 - Slide

Box 1

Slide 10 - Slide

Winst-opstelling
- Gewaardeerd loon = beloning die gereserveerd is voor de arbeid die de ondernemers zelf verricht in de onderneming.

Slide 11 - Slide

Sociale zekerheid

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Werkgevers loonkosten

Slide 14 - Slide

Kosten van het gebruik van grond

Slide 15 - Slide

Kosten van diensten van derden

Slide 16 - Slide

Huisvestigingskosten

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Waar kan je je allemaal voor verzekeren?

Slide 19 - Mind map

Slide 20 - Slide

Voorbeeld 15 blz. 201

Slide 21 - Slide

Maken opdracht 7.36 blz. 228

Slide 22 - Slide

Kosten van belastingen

Slide 23 - Slide

Niet kostprijsverhogende belastingen
Belastingen die de kostprijs van een product niet verhogen.

- Inkomstenbelasting
- Vennootschapsbelasting

Slide 24 - Slide

BTW voor bedrijven
BTW voor de consument

Slide 25 - Slide

Sommige belastingen zijn kostprijsverhogend. Noem twee voorbeelden van kostprijsverhogende belastingen.

Slide 26 - Open question

Kostprijsverhogende belastingen
Deze belastingen worden wel doorberekend in de kostprijs van het product of de dienst.

- Motorrijtuigenbelasting
- Acijnzen
- Invoerrechten

Slide 27 - Slide

Niet fiscale kosten
Kosten die de ondernemer niet mag verrekenen in zijn fiscale winst, maar wel in zijn nettowinst. 

Slide 28 - Slide

Fiscale winstberekening

Slide 29 - Slide

Maken opdracht 7.37 blz. 229

Slide 30 - Slide

Kosten van het lenen van geld

Slide 31 - Slide

Rentekosten
Kosten die betrekking hebben op het lenen van geld.

- Vreemd vermogen lang 
> 1 jaar
- Vreemd vermogen kort 
< 1 jaar

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Voorbeeld
Een onderneming leent gedurende 3 maanden een bedrag van €10.000 tegen een 3% rente. 

Bereken de verschuldigde rente:

Slide 35 - Slide

Maken opdracht 7.39 t/m 7.41 + 7.43

Slide 36 - Slide