Opfrissen grammatica

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
1 / 20
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?

Slide 1 - Open question

De leerlingen hebben veel toetsen moeten maken in de toetsweek.

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 2 - Quiz

De leerlingen / hebben / veel toetsen / moeten / maken / in de toetsweek.

Slide 3 - Slide

Benoem de zinsdelen:
De leerlingen / hebben / veel toetsen / moeten /maken / in de toetsweek.

Slide 4 - Open question

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraak klopt?

De man hangt zijn jas aan de kapstok.
A
zijn jas = lv en aan de kapstok = mv
B
aan de kapstok = lv
C
zijn jas = lv
D
aan de kapstok = mv

Slide 7 - Quiz

Het meisje / stuurde / haar oma / gisteren / een berichtje.

Benoem de zinsdelen 'haar oma' en 'een berichtje'
A
haar oma = lv een berichtje = ond
B
haar oma = mv een berichtje = ond
C
haar oma = mv een berichtje = lv
D
haar oma = ond het meisje = mv

Slide 8 - Quiz

Op veel plaatsen was het ijs niet dik genoeg.

Deze zin bevat een..
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

De leerlingen zijn moe van de online lessen.

Deze zin bevat een.....
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz


Benoem het onderstreepte (zins)deel:

Op een klein eiland in de Atlantische Oceaan woont een Zweedse familie.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
bijvoeglijke bepaling

Slide 11 - Quiz


Benoem het onderstreepte (zins)deel:

Op een klein eiland in de Atlantische Oceaan woont een Zweedse familie.
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
bijvoeglijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Ben / je / nog steeds / bang / voor mijn reptielen?
A
ben bang = nwg voor mijn reptielen = vzv
B
ben bang = nwg voor mijn reptielen = bwb
C
ben = wwg voor mijn reptielen = vzv
D
ben = wwg voor mijn reptielen = bwb

Slide 13 - Quiz

Wij / voetbalden / vroeger / altijd / op straat.

Op straat =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Ik / wacht / op het terras / op mijn vrienden.

Wat is waar?
A
op het terras en op mijn vrienden zijn bwb
B
op het terras = bwb op mijn vrienden = lv
C
op het terras = vzv op mijn vrienden = lv
D
op het terras = bwb op mijn vrienden = vzv

Slide 15 - Quiz

Marc Rutte, de premier van Nederland, gaat altijd op zijn fiets naar het werk.

Is dit een bijvoeglijke bijzin?
A
Ja
B
Nee
C

Slide 16 - Quiz

De jongen, die de allerleukste grappen maakt, gaat van school af.

Is dit een bijvoeglijke bijzin?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Maak zelf een zin met een bijvoeglijke bijzin.

Slide 18 - Open question

Wat wil je nog oefenen deze laatste lessen voor de toets?

Slide 19 - Open question

cambiumned.nl
Hier staan oefeningen woordsoorten en zinsontleden die je kan gebruiken ter voorbereiding van de toets!

Slide 20 - Slide