QUIZ palliatieve en terminale zorg

QUIZ 
palliatieve en terminale zorg
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

QUIZ 
palliatieve en terminale zorg

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is het meest gebruikte medicament bij palliatieve sedatie?
A
Propofol
B
Levomepromazine
C
Midazolam

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Bij stervende mensen treden meerdere symptomen of patronen op. We noemen dit ‘the final common pathway’. Het stervensproces verloopt altijd op eenzelfde soort manier. Wat is het meest voorkomende symptoom bij stervende mensen?
A
Oligurie of anurie (minder of niet meer plassen)
B
Somnolentie
C
Cheynes-Stokes-ademhaling
D
reutelen

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel procent van de mensen in Nederland overlijdt met palliatieve sedatie?
A
Rond de 5%
B
Tussen de 5 en 15%
C
Rond de 20%

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de beste behandeling van reutelen?
A
Goede begeleiding van de naasten
B
Scopalaminebutyl injecties
C
Zijligging

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Op welke uitgangspunten is palliatieve zorg gebaseerd?
A
het verlengen van leven
B
bestrijden van pijn
C
het niet meer uitvoeren van medische handelingen
D
symptoombestrijding

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Het ziekteverloop in de palliatieve zorg bij iemand met dementie is:
A
korte periode van plotseling snelle achteruitgang
B
geleidelijke achteruitgang met tussentijdse ernstige episodes
C
langdurig geleidelijke achteruitgang

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het ziekteverloop in de palliatieve zorg bij iemand met hartfalen is:
A
Korte periode van plotseling snelle achteruitgang
B
Geleidelijke achteruitgang met tussentijdse ernstige episodes
C
Langdurig geleidelijke achteruitgang

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is palliatieve zorg?
A
Kwantitatief goede zorg
B
Zorg door verschillende medici
C
Zorg die niet tot doel heeft te genezen maar zorg met goede kwaliteit
D
Zorg met doel genezen en met oog op goede kwaliteit

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welke kwaliteiten heb je nodig als verzorgende in de palliatieve zorg?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

terminale zorg is gericht op
A
zo lang mogelijk blijven leven
B
kwaliteit van sterven
C
kwaliteit van leven
D
stervensbegeleiding

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

waar staat palliatieve sedatie voor?
A
verhogen van bewustzijn zodat de zorgvrager zo min mogelijk lijdt
B
om kwaliteit van sterven te verbeteren
C
om kwaliteit van leven te verbeteren
D
verlagen van het bewustzijn zodat de zorgvrager zo min mogelijk lijdt

Slide 12 - Quiz

in de volgende dia krijg je uitleg van een arts over palliatieve sedatie
Bij abstinerend beleid...
A
wordt pijnbestrijding voortgezet of gestart
B
krijgt de zv normaal voeding en vocht naar wens
C
worden afspraken gemaakt over reanimeren, behandelen van pneumonie
D
A, B en C zijn juist

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Lichamelijke aspecten
Psychologische aspecten
Spirituele aspecten
Voedingsproblemen
Problemen met de uitscheiding 
Ademhalingsproblemen
Pijn en vermoeidheid, algehele achteruitgang
Onrust en verwardheid, sufheid
Tradities en gebruiken
Rouwverwerking, acceptatie, verdriet 
Culturele en religieuze rituelen
Zingeving vragen

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

EUTHANASIE
PALLIATIEVE SEDATIE
Levensverkortend
Niet levensverkortend
In de terminale fase
kan ook in niet- terminale fase
Lijden verlichten
Lijden stoppen
Doden
Bewustzijn verlagen

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Palliatieve sedatie...
A
als men nog maar enkele weken (2tal) meer te leven heeft.
B
is verkort het leven
C
dan ben je je bewust dat je sterft
D
kan altijd

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Palliatieve zorg is gericht op....
A
enkel fysieke pijn
B
de totale mens
C
de omgeving van de ZV
D
genezing

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat hoort er niet bij een euthanasie-aanvraag?
A
verward zijn op het moment van de aanvraag
B
ondraaglijk fysisch lijden
C
de aanvraag zelf geschreven
D
ondraaglijk psychisch lijden

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer bepaald de ouder als een kind euthanasie kan aanvragen
A
Onder de 12
B
Bij jongeren 16/17 jaar
C
Boven de 12

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Een 63-jarige man is recent gediagnosticeerd met een longcarcinoom (longkanker) met veel pleuravocht achter de rechterlong. Hij is hierbij thuis toenemend erg benauwd. De longarts wil hem nog wel behandelen met chemotherapie. Hoe kunnen we de benauwdheid het beste bestrijden in deze situatie?
A
Morfine (langwerkende tabletten en drank voor zo nodig)
B
Pleurodese uitvoeren (plakken van de longvliezen)
C
Eerder starten van chemotherapie om het vocht te verminderen
D
Pleuravochtdrainage

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Een 78-jarige vrouw heeft naar de lever uitgezaaide alvleesklierkanker. Er is met haar gesproken over chemotherapie, maar dit wil ze niet meer. De internist heeft haar naar de eerstelijn terugverwezen. Er ligt een verzoek aan de huisarts en de wijkverpleegkundige om een ACP-gesprek te voeren. Welke stelling is onjuist?
A
ACP betekent advance care planning (ofwel proactieve zorgplanning).
B
ACP-gesprekken voeren is voorbehouden aan een arts.
C
Tijdens een ACP-gesprek worden wensen en grenzen van een patiënt en van de zorgverlening uitgebreid besproken.
D
ACP bestaat eerder uit meerdere gesprekken dan uit een gesprek.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Er zijn verschillen in doodsoorzaken tussen mannen en vrouwen ( juist/ onjuist)
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

9. Waar sterven de meeste mensen?
A
thuis
B
hospice
C
Verpleeghuis
D
ziekenhuis

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

De meeste mensen sterven een niet acute dood. (juist onjuist)
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke symptoom komen het meest voor in de stervensfase
A
vermoeidheid
B
angst
C
pijn
D
gebrek aan eetlust

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Rouwverwerking gaat volgens de volgende 5 items
A
Woede – depressie – ontkenning – aanvaarding - marchandeergedrag
B
Ontkenning – woede – marchandeergedrag – depressie – aanvaarding
C
Marchandeergedrag - depressie – woede – ontkenning – aanvaarding
D
ontkenning-depressie-marchandeergedrag-woede-aanvaarding

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Het belangrijkst in het rouwproces is
A
Dat men zich gehoord voelt
B
Dat men over zijn of haar gevoelens praat
C
Dat men met lotgenoten in gesprek gaat.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Het grootste verschil in rouwverwerking tussen oudere en jongere mensen is
A
Bij ouderen ontbreekt vaak de zin en de wil om het leven weer op te pakken
B
Jongeren slaan door in het zoeken naar afleiding om er niet aan te hoeven denken.
C
Ouderen veel meer tijd hebben om na te denken

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions