Les 7: quiz

1 / 26
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Palliatieve zorg is gericht op?
A
zo lang mogelijk blijven leven
B
kwaliteit van sterven
C
kwaliteit van leven
D
genezing

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Op welke uitgangspunten is palliatieve zorg gebaseerd?
A
het verlengen van leven
B
bestrijden van ziekte
C
het niet meer uitvoeren van medische handelingen
D
symptoombestrijding

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Ziektegerichte palliatie
Symptoomgerichte palliatie
Stervensfase
Nazorg

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Welke symptoom komen het meest voor in de stervensfase
A
vermoeidheid
B
angst
C
pijn
D
gebrek aan eetlust

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Lichamelijke aspecten
Psychologische aspecten
Spirituele aspecten
Voedingsproblemen
Problemen met de uitscheiding 
Ademhalingsproblemen
Pijn en vermoeidheid, algehele achteruitgang
Onrust en verwardheid, sufheid
Tradities en gebruiken
Rouwverwerking, acceptatie, verdriet 
Culturele en religieuze rituelen
Zingeving vragen

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Het ziekteverloop in de palliatieve zorg bij iemand met dementie is:
A
korte periode van plotseling snelle achteruitgang
B
geleidelijke achteruitgang met tussentijdse ernstige episodes
C
langdurig geleidelijke achteruitgang

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het ziekteverloop in de palliatieve zorg bij iemand met hartfalen is:
A
Korte periode van plotseling snelle achteruitgang
B
Geleidelijke achteruitgang met tussentijdse ernstige episodes
C
Langdurig geleidelijke achteruitgang

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer start de palliatieve fase na de diagnose dementie?
A
In de stervensfase
B
Bij de diagnose
C
Bij een levensverwachting < 3 maanden

Slide 9 - Quiz

Dementie is een progressief proces, welke leidt tot de dood. Er is geen medicijn of behandeling die de situatie verbetert of stabiliseert.
De terminale fase heeft een levensverwachting van:
A
3 dagen
B
3 maanden
C
6 maanden
D
1 jaar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De stervensfase heeft een levensverwachting van:
A
3 dagen
B
3 maanden
C
6 maanden
D
1 jaar

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Waar sterven de meeste mensen?
A
thuis
B
hospice
C
Verpleeghuis
D
ziekenhuis

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Bij abstinerend beleid...
A
wordt pijnbestrijding voortgezet of gestart
B
krijgt de zv normaal voeding en vocht naar wens
C
worden afspraken gemaakt over reanimeren, behandelen van pneumonie
D
A, B en C zijn juist

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Palliatieve sedatie...
A
als men nog maar enkele weken (2) meer te leven heeft.
B
is verkort het leven
C
dan ben je je bewust dat je sterft
D
kan altijd

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

waar staat palliatieve sedatie voor?
A
verhogen van bewustzijn zodat de zorgvrager zo min mogelijk lijdt
B
om kwaliteit van sterven te verbeteren
C
om kwaliteit van leven te verbeteren
D
verlagen van het bewustzijn zodat de zorgvrager zo min mogelijk lijdt

Slide 15 - Quiz

in de volgende dia krijg je uitleg van een arts over palliatieve sedatie
Wat is het meest gebruikte medicament bij palliatieve sedatie?
A
Propofol
B
Levomepromazine
C
Midazolam
D
Morfine

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

EUTHANASIE
PALLIATIEVE SEDATIE
Levensverkortend
Niet levensverkortend
In de terminale fase
kan ook in niet- terminale fase
Lijden verlichten
Lijden stoppen
Doden
Bewustzijn verlagen

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

Wat hoort er niet bij een euthanasie-aanvraag?
A
verward zijn op het moment v.de aanvraag
B
ondraaglijk fysisch lijden
C
de aanvraag zelf geschreven
D
ondraaglijk psychisch lijden

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Iemand is wilsonbekwaam als hij
A
dement is
B
verward is
C
in coma is
D
al de voorgaande zijn juist

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Rouwverwerking gaat volgens de volgende 5 items
A
Woede – depressie – ontkenning – aanvaarding - onderhandelen
B
Ontkenning – woede – onderhandelen – depressie – aanvaarding
C
Onderhandelen - depressie – woede – ontkenning – aanvaarding
D
ontkenning-depressie-onderhandelen-woede-aanvaarding

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Het belangrijkst in het rouwproces is
A
Dat men zich gehoord voelt
B
Dat men over zijn of haar gevoelens praat
C
Dat men met lotgenoten in gesprek gaat.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Minder eten in de symptoomgerichte palliatieve fase, bespoedigt de dood.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Iemand gaat niet dood omdat hij niet meer eet. Maar iemand eet niet meer omdat hij aan het doodgaan is.
Morfine bespoedigt het levenseinde.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Het zorgt er voor dat de kwaliteit van leven en sterven verbetert.
Wat betekent diversiteit?
A
Dat iedereen zichzelf kan zijn
B
Dat iedereen zich aan dezelfde regels moet houden
C
Dat ieder mens anders, verschillend en uniek is
D
Dat iedereen gelijk is aan elkaar

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een diversiteitsbeleid?
A
Een standaard documentje wat iedere zorginstelling moet hebben
B
Een beleid waarin beschreven wordt hoe er omgegaan wordt met diversiteit.
C
... Een wat?
D
Een voorschrift over hoe iemand zich op de werkvloer moet gedragen, kleden enz.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Hoe onderzoek jij de verschillen tussen mensen?
A
Ik duik de boeken/internet in en zoek alles over culturen op.
B
Ik zoek niks op want ik weet al heel veel over verschillen.
C
Ik kijk naar mijn eigen normen en waarden en vergelijk deze met anderen
D
Ik ga in gesprek met mensen om zo achter hun normen en waarden te komen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions