begrijpend lezen les 4: tekststructuren


Nederlands
Begrijpend lezen

Les 4:

VWO 3
 P2 2021-2022
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Nederlands
Begrijpend lezen

Les 4:

VWO 3
 P2 2021-2022

Slide 1 - Slide

Vorige les heb je geleerd ...


... wat tekstfuncties zijn.

Slide 2 - Slide

Functies van tekstgedeelten

  • Alinea's of groepjes alinea's hebben bepaalde bedoelingen (= functie tekstgedeelte).
  • Hierbij kun je denken aan bewijs,  gevolgen,  oorzaak, opsomming en toelichting.


Tip: bekijk goed de kernzin en signaalwoorden, die kunnen je hierbij helpen.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Aan het eind van deze les ...

... weet je wat tekststructuren zijn.
... kun je de tekststructuur van een tekst bepalen.

Slide 6 - Slide

Tekststructuren
Teksten kunnen op verschillende manieren worden opgebouwd.

De manier waarop een tekst wordt opgebouwd
noem je de tekststructuur

De tekststructuur kun je bepalen door te bekijken wat de schrijver doet in de inleiding, het middenstuk en het slot.

Slide 7 - Slide

Tekststructuren
Er zijn verschillende tekststructuren. Op de volgende slides worden tekststructuren toegelicht.

  • Voordelen- en nadelenstructuur
  • Verschijnsel- en verklaringstructuur
  • Verschijnsel- en besprekingstructuur
  • Probleem- oplossingstructuur
  • Bewering- en argumentatiestructuur

Slide 8 - Slide

Voordelen- en nadelenstructuur
Inleiding
De schrijver noemt een probleem of verschijnsel.

Middenstuk
De schrijver noemt voor- en nadelen van het probleem of het verschijnsel.

Slot
De schrijver trekt een conclusie of vat de tekst samen.

Slide 9 - Slide

Verschijnsel- en verklaringstructuur
Inleiding
De schrijver noemt een verschijnsel.

Middenstuk
De schrijver geeft verschillende verklaringen voor het verschijnsel

Slot
De schrijver doet een aanbeveling (geeft een advies) en/of vat de tekst samen.

Slide 10 - Slide

Verschijnsel-en-besprekingstructuur

Inleiding
De schrijver noemt een verschijnsel.

Middenstuk
De schrijver bespreekt verschillende kanten van het verschijnsel.

Slot
De schrijver vat de tekst samen. 

Slide 11 - Slide

Probleem-en-oplossingstructuur

Inleiding
De schrijver geeft een beschrijving van een probleem.

Middenstuk
De schrijver noemt verschillende oplossingen voor het probleem.

Slot
De schrijver maakt een afweging of doet een aanbeveling.

Slide 12 - Slide

Bewering-en-argumentatiestructuur

Inleiding
De schrijver doet een bewering.

Middenstuk
De schrijver geeft argumenten bij zijn bewering.

Slot
De schrijver trekt een conclusie.

Slide 13 - Slide

Aan de slag!

Open je boek Op Niveau.
Ga naar blz. 129.
Lees tekst 5: Geen carrière als circusdirecteur

Slide 14 - Slide

Aan de slag!

Log in bij Lessonup: Begrijpend lezen les 4

Maak vraag 1 t/m 5 op slide 16 t/m 20.

De vragen horen bij tekst 5: Geen carrière als circusdirecteur 
(blz. 129 van je boek Op Niveau)

Slide 15 - Slide

1. Op welke manier zijn alinea 3 en 4 met elkaar verbonden?

Slide 16 - Open question

2. Leg uit dat de titel wel en niet past bij de inhoud van de tekst.

Slide 17 - Open question

3. Wat is het doel van de tekst? En welke tekstsoort hoort daarbij?

Slide 18 - Open question

4. Op welke manier leidt de schrijver de tekst in?

Slide 19 - Open question

5. Welke tekststructuur past het best bij deze tekst?

Slide 20 - Open question

Aan de slag!

Lees tekst 6: Zonne-energie is niet genoeg
Blz. 131/132 van je lesboek.

Maak daarna: vraag 1 t/m 14 op slide 22 t/m 35


Slide 21 - Slide

1. In alinea 3 staat een signaalwoord voor het verband oorzaak-gevolg. Schrijf dit signaalwoord op.

Slide 22 - Open question

2. Is 'Een groeiende vraag naar alternatieve, hernieuwbare en duurzame bronnen' (r. 21-22) een oorzaak of een gevolg?

Slide 23 - Open question

3. Past het tussenkopje 'Alternatieven' goed bij de inhoud van alinea 3?

Slide 24 - Open question

4. In alinea 4 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-reden. Schrijf dit signaalwoord op.

Slide 25 - Open question

5. Schrijf beide delen van het verband op.

Slide 26 - Open question

6. Noteer de kernzin van alinea 5.

Slide 27 - Open question

7. Op welke manier zijn alinea 5 en 6 met elkaar verbonden? Noteer het woord/de woorden waaraan je dat herkent.

Slide 28 - Open question

8. Leg het verband tussen alinea 5 en 6 uit.

Slide 29 - Open question

9. Bedenk een passend tussenkopje voor alinea 5 en 6.

Slide 30 - Open question

10. Wat is de functie van alinea 2?
Kies uit: argument – bewering – gevolgen – oorzaak – oplossing – opsomming –
probleemstelling – toelichting

Slide 31 - Open question

11. Wat is de functie van alinea 5 en 6?
Kies uit: argument – bewering – gevolgen – oorzaak – oplossing – opsomming –
afweging – toelichting

Slide 32 - Open question

12. Wat is de functie van alinea 7?
Kies uit: argument – bewering – gevolgen – oorzaak – oplossing – opsomming –
afweging – toelichting

Slide 33 - Open question

13. Past de titel goed bij de inhoud van de tekst? Leg je antwoord uit.

Slide 34 - Open question

14. Welke tekststructuur past het best bij de tekst?

Slide 35 - Open question