Erfelijkheid & Kruisingen

1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot Dominant

Slide 2 - Quiz

aa is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 3 - Quiz

Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving?
A
Intermediair
B
Recessief
C
Homozygoot
D
Heterozygoot

Slide 4 - Quiz

Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant
over wit. Een homozygoot zwart konijn
wordt enkele malen gekruist met een
wit konijn.
Wat is het genotype van de konijntjes
uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 5 - Quiz

Het hebben van sproeten is een recessieve eigenschap.
Jan heeft zowel informatie voor het hebben van sproeten als informatie voor het niet hebben van sproeten in zijn genotype.
Is Jan homozygoot of heterozygoot voor deze eigenschap?
A
homozygoot
B
heterozygoot

Slide 6 - Quiz

Het hebben van sproeten is een recessieve eigenschap.
Jan heeft zowel informatie voor het hebben van sproeten als informatie voor het niet hebben van sproeten in zijn genotype.
Hoe zou je Jan zijn genotype met letters weergeven m.b.t. sproeten?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 7 - Quiz

Het hebben van sproeten is een recessieve eigenschap.
Jan heeft zowel informatie voor het hebben van sproeten als informatie voor het niet hebben van sproeten in zijn genotype.
Wat is Jan zijn fenotype m.b.t. sproeten?
A
Wel sproeten
B
Geen sproeten

Slide 8 - Quiz

Wat is de relatie tussen persoon 1 & 6
A
Moeder(1) en dochter (6)
B
Moeder(1) en zoon (6)
C
Vader(1) en dochter(6)
D
Vader(1) en zoon(6)

Slide 9 - Quiz

Wat is de relatie tussen persoon 4 & 9
A
Moeder(4) en dochter (9)
B
Moeder(4) en zoon (9)
C
Vader(4) en dochter(9)
D
Vader(4) en zoon(9)

Slide 10 - Quiz

Wat is het genotype?
A
de zichtbare eigenschappen van een organisme
B
de erfelijke eigenschappen van een organisme

Slide 11 - Quiz

Een chromosoom is
A
een erfelijke eigenschap
B
een deel van je genen
C
een lange, dunne draad moleculen

Slide 12 - Quiz

DNA is
A
het materiaal waaruit een chromosoom grotendeels bestaat
B
het materiaal waaruit je fenotype grotendeels bestaat

Slide 13 - Quiz

Een mens heeft in elke celkern van een lichaamscel
A
48 chromosomen
B
47 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 14 - Quiz

Een geslachtscel bevat
A
48 chromosomen
B
47 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 15 - Quiz

Hebben de geslachtscellen van één man allemaal hetzelfde genotype of is het verschillend?
A
hetzelfde
B
verschillend

Slide 16 - Quiz

Uit hoeveel eicellen is een twee-eiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 17 - Quiz

Uit hoeveel zaadcellen is een twee-eiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 18 - Quiz

Uit hoeveel eicellen is een eeneiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 19 - Quiz

uit hoeveel zaadcellen is een eeneiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 20 - Quiz

Een heterozygote man wordt gekruist met heterozygote vrouw.
Wat is het percentages van de heterozygote nakomelingen?
A
25%
B
0%
C
50%
D
100%

Slide 21 - Quiz

Bruine ogen zijn bij de mens dominant over blauwe ogen.
Een man met bruine ogen krijgt een dochtertje met blauwe ogen.
Wat is het genotype van de man?
A
Dat kan je niet weten
B
BB
C
bb
D
Bb

Slide 22 - Quiz

Een homozygote vrouw met bruine ogen krijgt meerdere kinderen van een man met blauwe ogen. Blauw is niet dominant.
Hoeveel % kans hebben zij op een kind met blauwe ogen?
A
100%
B
25 %
C
50 %
D
0%

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide