Bijles Lezen H123

Herhaling van de theorie
Wat weet je nog van de volgende onderwerpen?
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling van de theorie
Wat weet je nog van de volgende onderwerpen?

Slide 1 - Slide

Wat doe je als je een tekst
oriënterend leest?
A
Je kijkt naar titel, tussenkopjes, illustraties, bron en eerste alinea.
B
Je leest de eerste en de laatste alinea van de tekst.
C
Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.
D
Je leest de tekst van begin tot eind goed door.

Slide 2 - Quiz

Hoe geef je het onderwerp van een tekst weer?
A
Als een volledige zin, die begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
B
Je vertelt kort de belangrijkste dingen uit de tekst.
C
In één of enkele woorden.
D
Je geeft een samenvatting van de tussenkopjes.

Slide 3 - Quiz

Wat is de standaard tekstopbouw?
A
inleiding - slot - middenstuk/kern
B
slot - inleiding - middenstuk/kern
C
middenstuk/kern - inleiding - slot
D
inleiding - middenstuk/kern - slot

Slide 4 - Quiz

Wat moet je doen als je iets moet citeren?
A
De alinea zo duidelijk mogelijk samenvatten.
B
De hele tekst kort en bondig samenvatten.
C
Een deel van de tekst in eigen woorden zetten.
D
Een deel van de tekst letterlijk overnemen.

Slide 5 - Quiz

Wat is een anekdote?
A
De reden voor de schrijver om de tekst te schrijven.
B
Een (grappig) verhaaltje in de inleiding.
C
Een beknopte samenvatting in het slot.
D
Een ander woord voor hoofdgedachte.

Slide 6 - Quiz

Wat doe je als je een tekst
globaal leest?
A
Je kijkt naar titel, tussenkopjes, illustraties, bron en eerste alinea.
B
Je leest de eerste en de laatste alinea van de tekst.
C
Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.
D
Je leest de tekst van begin tot eind goed door.

Slide 7 - Quiz

Hoe geef je de hoofdgedachte
van een tekst weer?
A
Als een volledige zin, die begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
B
Je vertelt kort de belangrijkste dingen uit de tekst.
C
In één of enkele woorden.
D
Je geeft een samenvatting van de tussenkopjes.

Slide 8 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de aanleiding?
A
De reden voor de schrijver om de tekst te schrijven.
B
Een (grappig) verhaaltje in de inleiding.
C
Een beknopte samenvatting in het slot.
D
Een ander woord voor hoofdgedachte.

Slide 9 - Quiz

Bij welk tekstverband passen de volgende signaalwoorden?

ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 10 - Quiz

Bij welk tekstverband passen de volgende signaalwoorden?

bijvoorbeeld, neem nou, denk aan, zoals
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 11 - Quiz

Bij welk tekstverband passen de volgende signaalwoorden?

vroeger, daarna, later, vervolgens, nadat, straks
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 12 - Quiz

Bij welk tekstverband passen de volgende signaalwoorden?

toch, maar, echter, daartegenover, hoewel
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 13 - Quiz

Bij welk tekstdoel horen de volgende tekstsoorten?

strip, roman, mop, cartoon, kort verhaal
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 14 - Quiz

Bij welk tekstdoel horen de volgende tekstsoorten?

affiche, advertentie, reclamefolder, uitnodiging
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 15 - Quiz

Kende je de begrippen die we zojuist hebben behandeld nog?
A
Ja, allemaal
B
Nee, maar de meeste wel
C
Nee, ik was de meeste vergeten
D
Nee, ik heb hulp nodig

Slide 16 - Quiz