A-geel (week 45, les 1) LOWAN 'de omgeving', de weg vragen/wijzen, frequentiewoorden, DISK thema 4 wonen

de omgeving
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

de omgeving

Slide 1 - Slide

Luister goed en zeg het woord na.

Slide 2 - Slide

de winkel

Slide 3 - Slide

de supermarkt

Slide 4 - Slide

de bakkerij

Slide 5 - Slide

de slagerij

Slide 6 - Slide

de boekhandel

Slide 7 - Slide

de snackbar

Slide 8 - Slide

de bibliotheek

Slide 9 - Slide

de markt

Slide 10 - Slide

de disco

Slide 11 - Slide

de moskee

Slide 12 - Slide

de kerk

Slide 13 - Slide

de bioscoop

Slide 14 - Slide

het cafe

Slide 15 - Slide

het hotel

Slide 16 - Slide

De weg vragen & de weg wijzen

Slide 17 - Slide

Wat moet ik kunnen?
  • Je kent de woorden die je nodig hebt iemand de weg te vragen/wijzen (rechtdoor, rechtsaf, vlakbij, de eerste of tweede enzovoort).
  • Je kan de weg wijzen.

Slide 18 - Slide

Je wilt iets vragen aan een onbekende. Wat zeg je?

Mag ik u iets vragen?

Slide 19 - Slide

Waar is....?

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Je bent in de bioscoop. Je weet niet waar de wc is. Wat vraag je?

Slide 22 - Open question

Je zoekt de tramhalte. Wat vraag je?

Slide 23 - Open question

De weg vragen
A: Mag ik wat vragen?  Waar is het station?
B: U gaat linksaf. Vervolgens gaat u rechtdoor. Tenslotte ziet u aan het einde van de weg het station.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Welk woord of zin hoort hierbij?

Slide 26 - Open question

Welke zin of woord hoort hierbij?

Slide 27 - Open question

Welk woord of zin hoort bij de afbeelding?

Slide 28 - Open question

Frequentie: hoe vaak eet je spruitjes?
nooit
soms
vaak
meestal
altijd
Ik drink nooit melk.
Ik eet vaak brood.

Slide 29 - Slide



Schrijf 10 zinnen op.

  • 5 zinnen als antwoord op de vraag:                                                   Wat drink je  nooit/soms/vaak/meestal/altijd?

  • 5 zinnen als antwoord op de vraag:                                                 Wat eet je nooit/soms/vaak/meestal/altijd?


Slide 30 - Slide

Frequentie: hoe vaak eet je spruitjes?
Luister naar je docent en geef antwoord op de vragen:
Hoe vaak eet je kip?
Hoe vaak eet je soep?
Hoe vaak eet je tomaten?
Hoe vaak eet je eieren?
Hoe vaak eet je chocola?
Hoe vaak drink je bier?
Hoe vaak drink je wijn?
Hoe vaak drink je koffie?
Hoe vaak drink je thee?
Hoe vaak drink je water?

Slide 31 - Slide

Hoe vaak drink je cola?

Je krijgt een werkblad van de docent.
Stel de vragen aan een medecursist.
Je medecursist geeft antwoord.
Wissel van rol.

Slide 32 - Slide

Lees de zinnen en vul het juiste woord in. Kies uit: nooit - soms - vaak - meestal - altijd

  1. Ik houd van live muziek, dus ik ga …… naar een concert.
  2. Ik sta …… vroeg op. Alleen op zondag slaap ik uit.
  3. Mijn zus eet bijna iedere dag een appel, maar …… eet ze geen appel.
  4. Ik heb geen auto, dus ik ga …… met de bus.
  5. Ik lust geen koffie, dus ik drink …… koffie.

Slide 33 - Slide

Wat heb ik geleerd?

  • Woorden dorp/stad
  • De weg vragen/wijzen
  •  Woorden: nooit, soms, vaak, meestal, altijd

Slide 34 - Slide

woorden
dorp/stad

Slide 35 - Mind map