Leesvaardigheid

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat moet je weten?

- onderwerp van de tekst 

hoofdgedachte

- citeren

- kernzin benoemen

- woordraadstrategieën

- conclusie trekken

- verwijswoorden


- tekstverbanden herkennen

- tekstdoel

- functie alinea's kunnen benoemen

- objectief /subjectief

- standpunt en argumenten

   herkennen



Slide 2 - Slide

Onderwerp van de tekst
onderwerp geeft aan waar de tekst over gaat.
dit doe je in enkele woorden
'huisdieren'
'zonne-energie'

Slide 3 - Slide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte vat de tekst samen in één zin.

Slide 4 - Slide

Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.

Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte

Slide 5 - Drag question

Citeren

Slide 6 - Slide

Alinea
- Heeft altijd een kernzin: belangrijkste mededeling van de alinea
- Kernzin staat altijd voor- of achteraan in de alinea
- Andere zinnen zijn toelichting/voorbeelden

Slide 7 - Slide

Woordraadstrategieën
  • Synoniem
  • Voorbeeld
  • Tegenstelling
  • Bekend woorddeel
  • Omschrijving
  • Woordenboek

Slide 8 - Slide

Een conclusie is een besluit (gevolgtrekking of slotsom) na een onderzoek of na goed nadenken.
Een conclusie trekken is de volgende denkstap die je doet na je onderzoek of je denkfase. Je hebt alle gegevens op een rijtje gezet en kunt vervolgens tot de conclusie komen dat …
Een conclusie trekken

Slide 9 - Slide

Opsomming
tegenstelling
chronologisch
oorzaag-gevolg
doel-middel
voorwaarde
reden (argument)
conlcusie
ook, tevens, bovendien, ten tweede
maar, echter, hoewel, toch
eerst, daarna,toen, vroeger, nu
doordat,
als gevolg van, daardoor
waarmee, zodat, met beghulp van
als,indien, wanneer, tenzij
omdat, want, immers
dus, dat betekent, concluderend

Slide 10 - Drag question

Tekstverbanden

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden

Slide 12 - Slide

Welke tekstdoelen zijn er?

Slide 13 - Open question

Er zijn vijf tekstdoelen. Bij elk tekstdoel hoort een tekstsoort

  1. Informeren: de schrijver geeft informatie in een informatieve tekst
  2. Instructies geven: de schrijver legt stap voor stap uitleggen hoe je iets doet in een instructie
  3. Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening in een overtuigende tekst.
  4. Activeren:  de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet in een activerende tekst.
  5. Amuseren of ontroeren: de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen in een amuserende of emotieve tekst

Slide 14 - Slide

Functie van een alinea
Een tekstgedeelte (dat kan een alinea, een deel van een alinea of zelfs een groep alinea’s zijn) heeft een bepaalde functie binnen de hele tekst.

Slide 15 - Slide

Wat is de functie van alinea 1?
Kies uit: argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.

Vul op de volgende dia je antwoord in

Slide 16 - Slide

Wat is de functie van alinea 1

Slide 17 - Open question

vraag 1
Wat is de functie van alinea 1?

Hier wordt een voorbeeld gegeven.

Slide 18 - Slide

vraag 2
Wat is de functie van alinea 2?
Kies uit: argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld. 

Vul op de volgende dia je antwoord in

Slide 19 - Slide

Wat is de functie van alinea 2

Slide 20 - Open question

vr. 2
Wat is de functie van alinea 2?

De auteur doet een constatering.
"...kan geen baantje vinden."

Slide 21 - Slide

vr. 3
Wat is de functie van alinea 3&4?
Kies uit: argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.

Vul je antwoord op de volgende dia in.

Slide 22 - Slide

Wat is de functie van alinea 3 en 4?

Slide 23 - Open question

vr. 3
Wat is de functie van alinea 3&4

De auteur somt hier oorzaken op.

Alinea 3: "Dat komt doordat..."
Alinea 4: "...is ook een oorzaak."

Slide 24 - Slide

Wat is het verschil tussen subjectief en objectief?
A
Subjectief is formeel, objectief is informeel
B
Subjectief is feitelijk, objectief is je mening.
C
Objectief is feitelijk, subjectief is je mening.
D
Subjectief is informeel, objectief is formeel

Slide 25 - Quiz

Wat is zijn standpunt?

Welke argumenten gebruikt hij?

Slide 26 - Slide

Huiswerk
Maken examen mavo. Te vinden op it's learning. 
Werken aan de schrijfopdrachtren

Slide 27 - Slide