M3C Verbanden en signaalwoorden

H3 Lezen (blz: 68)


Verbanden en signaalwoorden.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H3 Lezen (blz: 68)


Verbanden en signaalwoorden.

Slide 1 - Slide

H3: Wat zijn verbanden en signaalwoorden? Blz: 68

Slide 2 - Slide

Verbanden en signaalwoorden
In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen. Er zijn verschillende soorten verbanden.
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en. Je kunt een opsomming ook herkennen aan streepjes (–), dots (•), getallen (1, 2, 3) of een dubbele punt (:).

Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.

Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant. 
Bijvoorbeeld:
De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel ontzettend hard.


Slide 3 - Slide

Tekstverband: voorbeeld (toelichting)
In een zin of een alinea wordt iets gezegd en daarna worden voorbeelden gegeven.
Signaalwoorden:
bijvoorbeeld, zoals, als, voorbeeld, denk aan, neem nou, 
ter illustratie.



Slide 4 - Slide

Maak de startopdracht op blz:68 en opdracht 1 en 2 (blz: 69)

Slide 5 - Slide

Werk met twee personen
Bedenk van elk tekst verband (opsomming, tegenstelling en voorbeeld) steeds 2 zinnen. Maak gebruik van de signaalwoorden.

Slide 6 - Slide

Welkom bij de les
H3: Smaak Blz: 68
Tekst verbanden:
  • Opsomming
  • Tegenstelling
  • Voorbeeld

Slide 7 - Slide

Keuze opdracht:
Maak af: 
Opdracht 2 en 3 (blz: 70 en 71)

Slide 8 - Slide

H4: Verbanden en signaalwoorden 
(Blz 96)
Tijdens deze les leer je :
over verbanden en signaalwoorden

Slide 9 - Slide

Hier volgen nog drie verbanden

  • En tijdsvolgorde. Dit herken je aan signaalwoorden zoals: vroeger, later. nu, eerst, daarna, dadelijk, terwijl, intussen...Eerst bereikten we de kwart finale, daarna de halve finale en vervolgens de finale.

Slide 10 - Slide

  • Oorzaak - gevolg 
De signaalwoorden hoe je deze tekst verband kunt herkennen zijn: daardoor, doordat, ten gevolge van, waardoor.
Bijvoorbeeld: Doordat Ilse een enge film had gekeken, durfde ze niet alleen te slapen. 

Slide 11 - Slide

  • Voorwaarde 
De signaalwoorden zijn: als, dan, indien, tenzij
Bijvoorbeeld: Als Jan anders en beter gaat leren, dan gaat hij dit jaar nog over.

Slide 12 - Slide

H4: Maak opdracht 1 (blz:97)

Slide 13 - Slide

SO: Woordenschat (H1, H3 en H4) 
We starten met de toets. 
  • Je pakt een blauw/ zwart schrijvende pen. 
  • Schrijf netjes en verstaanbaar.
  • Je oortjes en telefoon zet je weg.
  • Leg je toets op de hoek van je tafel als je klaar bent. 
  • Het is stil tot iedereen klaar is met de toets. 

Slide 14 - Slide