This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Leesvaardigheid
Slide 1 - Mind map
De leesstrategie waarbij je de titel, inleiding, tussenkopjes en bron leest en de plaatjes bekijkt, noemen we
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
oriënterend lezen
Slide 2 - Quiz
Het leesdoel waarbij je de lezer wil overhalen, noemen we
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren
Slide 3 - Quiz
In een tekst waar argumenten staan, is het leesdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 4 - Quiz
In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 5 - Quiz
De kenmerken die horen bij het onderwerp, zijn:
A
een woord of paar woorden
B
een hele zin
C
vinden met orienterend lezen
D
staat meestal in het slot van de tekst
Slide 6 - Quiz
Juist of onjuist? De hoofdgedachte is altijd een hele zin
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin van de alinea.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Het voegwoord 'omdat' hoort bij het tekstverband
A
Tegenstellend
B
Voorbeeldgevend
C
Redengevend
D
Samenvattend
Slide 10 - Quiz
Het voegwoord 'dus' hoort bij het tekstverband
A
Tegenstellend
B
concluderend
C
Redengevend
D
Samenvattend
Slide 11 - Quiz
Het voegwoord 'bovendien' hoort bij het tekstverband
A
Opsommend
B
concluderend
C
Redengevend
D
Samenvattend
Slide 12 - Quiz
'Bijna alle scholieren hebben een smartphone. De verbruikskosten daarvan waren 15 euro per maand. Als gevolg van de coronacrisis is dit bedrag toegenomen.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Opsommend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend
Slide 13 - Quiz
'Jonnie is dol op peulvruchten, zoals bonen, erwten, linen en kapucijners.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Toelichtend
D
Concluderend
Slide 14 - Quiz
'Eerst maakt Sam zijn huiswerk, daarna gaat hij sporten.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Toelichtend
D
Chronologisch
Slide 15 - Quiz
Soort argument?
A
ervaringsargument
B
gezagsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument
Slide 16 - Quiz
Feitelijk argument (objectief)
Waarderend argument (subjectief)
Eenzaamheid is immers het pijnlijke gemis aan kwaliteit en kwantiteit van sociale relaties.
Ongeveer 10 procent van de volwassen Nederlanders heeft er in sterke mate last van, en onder 85-plussers is dat 15 procent
Slide 17 - Drag question
Soorten argumenten
controleer-baar
twee gelijke zaken worden vergeleken
je gebruikt een voorval dat je hebt beleefd
je legt het nut uit of het gewenste gevolg
gebaseerd op een algemeen aanvaarde opvatting
gebaseerd op gevoel of intuïtie
feitelijk argument
ervarings-argument
nut of (on)gewenst gevolg
vermoeden
vergelijking-argument
emotioneel argument
Slide 18 - Drag question
Functies tekstgedeelten
Slide 19 - Mind map
Sleepvraag:
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur