This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Leesvaardigheid
Klas 3
Slide 1 - Slide
In een tekst waar argumenten staan, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 2 - Quiz
In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 3 - Quiz
Leesdoelen
- informeren
- uitleg geven
- activeren / overhalen
- overtuigen
- amuseren
Slide 4 - Slide
Het kenmerk dat hoort bij het onderwerp, is:
A
een woord of paar woorden
B
een hele zin
C
kun je niet altijd vinden in een tekst
D
staat meestal in het slot van de tekst
Slide 5 - Quiz
Juist of onjuist? De hoofdgedachte is datgene wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Juist of onjuist? De hoofdgedachte is altijd een hele zin
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
onderwerp
hoofdgedachte
vinden met orienterend lezen
vinden met nauwkeurig lezen
een woord of paar woorden
een hele zin
let op: geen vraagzin!
waar de tekst over gaat
wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen
meestal eerste vraag in een toets
meestal laatste vraag in een toets
Slide 8 - Slide
De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin van de alinea.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Kernzin, hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken:
belangrijkste zaken in een tekst
vind je op voorkeursplaatsen (inleiding/slot)
Staat vaak in kernzin van een alinea.
Slide 11 - Slide
Het voegwoord 'omdat' hoort bij het tekstverband
A
Uitspraak - tegenstelling
B
Uitspraak - voorbeeld
C
Uitspraak - reden
D
Oorzaak - gevolg
Slide 12 - Quiz
Het voegwoord 'waarmee' hoort bij het tekstverband
A
Uitspraak - opsomming
B
Middel - doel
C
Uitspraak - reden
D
Oorzaak - gevolg
Slide 13 - Quiz
Het voegwoord 'bovendien' hoort bij het tekstverband
A
Uitspraak - opsomming
B
Oorzaak - gevolg
C
Uitspraak - voorbeeld
D
Middel - doel
Slide 14 - Quiz
Juist of onjuist? Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Juist of onjuist? 'om te' is een vergelijkend signaalwoord.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
'Samen bepalen mijn vriend en ik wat we elke avond gaan eten. Ik heb echter wel mijn voorkeur. Dit zorgt wel eens voor flinke discussies.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend
Slide 17 - Quiz
Tekstverbanden en signaalwoorden
tekstverband
signaalwoorden
chronologisch
daarna, vervolgens, dan
opsommend
ten eerste, ook, bovendien
tegenstellend
maar, echter, in tegenstelling tot
toelichtend
bijvoorbeeld, zo, neem nou
concluderend
dus, daarom, concluderend, dat houdt in
redengevend (waarom iemand iets doet)
omdat, daarom, dus, want, dankzij
oorzakelijk (waardoor iets gebeurt)
doordat, daardoor, als gevolg van
doel-middel
opdat, zodat, om te, door middel van
vergelijkend
zoals, in vergelijking met, als, evenals...
samenvattend
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
Slide 18 - Slide
'Ik lig nu met buikpijn op de bank, omdat ik net tien pannenkoeken heb gegeten.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.