Zinsvolgorde 1

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Zinsvolgorde

Zet de woordjes op de goede plaats in de zin.

Hoe maak je zinnen? 

De rest: wie of wat   (en hoe?)

De rest kan dus tijd of plaats zijn. Maar het kan ook wie of wat zijn. Kijk naar de voorbeelden:

Vraag lln: waar zet ik: hoe? 

Ik

vandaag

loop

naar school.

straks

loopt

Hij

naar huis.

Maak een zin met:
lopen

te laat?

zij

Komt

vandaag

een brief

Mevrouw Barbara

voor de klas.

heeft

Maak een zin met:
komen

Gaan

nooit meer

wij

naar huis?

De juf

soms

een beetje boos.

wordt

Maak een zin met:
zijn

lief.

De leerlingen 

zijn

van groep 2AZC

zinsvolgorde

Als je iets wil zeggen over het zelfstandig naamwoord dan komt dat er meteen achter of voor.

De jongen met rood haar staat voor de deur.

De roodharige jongen staat voor de deur.

is

kapot.

van de baas

De fiets

Maak een zin met:
wassen

De computer

is

grijs.

van juf Jet

schoenen

Het meisje

heeft

mooie