Clase 2.10 - m3 - praten over plaatsen

1 / 16
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planificación: Hoy es martes 7 de enero
1. ¿Qué tal las vacaciones?
5 min
2. Reglas de la clase
8 min
3. Gramática: praten over plaatsen met es, tiene, hay en está
15 min
4. ¡En marcha!
10 min
5. La próxima clase
2 min
Después de esta clase... (Na deze les...)
... 

Slide 2 - Slide

Reglas de la clase
  1. Je telefoon is thuis of in de kluis.
  2. Bij binnenkomst op je plek zitten, jas uit en tas van tafel.
  3. Je hebt altijd je spullen mee: boeken, schrift, pen, opgeladen device.
  4. Als een ander praat, ben je stil en luister je.
  5. Wanneer de docente uitleg geeft, zijn jullie stil en maken jullie aantekeningen in je schrift.
  6. We lachen elkaar niet uit.
  7. Je ruimt pas op als de docent dat aangeeft.
  8. Heb je een les gemist? Vraag aan klasgenoten om aantekeningen, welke opdrachten in te halen...

Slide 3 - Slide

¿Qué tal las vacaciones?
Pónte de pie si estas vacaciones... (Ga staan als...)
  • quedar en Holanda.
  • visitar un país hispanohablante.
  • escuchar música española.
  • ver una película / una serie española.
  • leer un libro.
  • ir a la playa.

Slide 4 - Slide

Gramática: el verbo estar

Slide 5 - Slide

Repaso: ¿Hay o está?

Slide 6 - Slide

Repaso: ¿Hay o está?

Slide 7 - Slide

Praten over plaatsen met es, tiene, hay of está
Bij het beschrijven van een plaats gebruik je vaak de vormen es, tiene, hay of está.
  • Es gebruik je om een plaats te beschrijven.
  • Está gebruik je om een plaats te bepalen.
  • Hay gebruik je om één of meer dingen te noemen (er is, er zijn).
  • Tiene kan hetzelfde betekenen als hay, maar dan zeg je het op een andere manier.
(Libro de texto, página 19)

Slide 8 - Slide

Madrid ____ la capital de España.
A
es
B
tiene
C
hay
D
está

Slide 9 - Quiz

En Madrid ____ más de 3 millones de personas.
A
es
B
tiene
C
hay
D
está

Slide 10 - Quiz

El Palacio Real ____ entre la Catedral de la Almudena y la Puerta del Sol.
A
es
B
tiene
C
hay
D
está

Slide 11 - Quiz

Madrid ____ dos grandes equipos de fútbol.
A
es
B
tiene
C
hay
D
está

Slide 12 - Quiz

¡En marcha!
  1. Jullie gaan aan de slag met ejercicios.
  2. Dit doe je alleen of de persoon naast je. Jullie blijven dus op je plek zitten.
  3. Er wordt stil of fluisterend gewerkt. 
  4. Heb je vragen? Wacht tot ik naar je toe kom, ga verder met een andere opdracht.
  5. Aan de slag voor 20 minuten.

Slide 13 - Slide

¡En marcha!
Clase 2.10: praten over plaatsen met es, tiene, hay of está
Hacer (maken):
- ejercicio 5, página 15 (TB)
- ejercicio 4 + 6, página 13 (WB)
- ejercicio 17, página 17 (WB)

Slide 14 - Slide

... gebruik je om een plaats te beschrijven.
... gebruik je om één of meer dingen te noemen (er is, er zijn).
... kan hetzelfde betekenen als hay, maar dan zeg je het op een andere manier.
... gebruik je om een plaats te bepalen.
hay
tiene
está
es

Slide 15 - Drag question

La próxima clase
Vamos a aprender...
... repasar praten over plaatsen

Deberes:
- hacer todos los ejercicios
- corregir los ejercicios 
- aprender praten over plaatsen met es, tiene, hay of está, página 19 (TB) + aantekeningen

Slide 16 - Slide