Een
voegwoord voegt (plakt) woorden of zinnen aan elkaar.
woorden:
Wil je een kroket of een frikandel bij je patat?
Ilham kreeg voor haar verjaardag een nieuwe tas en een cadeaubon voor kleding.
Het voegwoord staat tussen de woorden die aan elkaar gevoegd worden. zinnen:
Ik moest lopen, want mijn band was lek.
Toen ik klein was, logeerde ik vaak bij mijn opa en oma.
Het voegwoord staat tussen de zinnen die aan elkaar gevoegd worden óf vooraan.