Laatste les voor SE fictie GT3

Fictie KWT GT3
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fictie KWT GT3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is het doel van fictie?

Slide 3 - Open question

Noem verschillende vormen van fictie

Slide 4 - Open question

fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen
Non-fictie: teksten over de werkelijkheid

Slide 5 - Slide

fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek

Slide 6 - Drag question

realistisch of niet........
Verhalen zijn altijd verzonnen. Het doel is vermaken / amuseren.

Realistisch: de mensen en de gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid.
Niet-realistisch: de schrijver heeft een verhaal verzonnen met dingen die in de werkelijkheid niet kunnen.

Slide 7 - Slide

Noem 6 genres

Slide 8 - Open question

Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.

Slide 9 - Drag question

Welke technieken kan een schrijver/regisseur gebruiken om spanning te vergroten?

Slide 10 - Open question

GENRES (uitspraak: zjanre)
Detective   (realistisch)
Thriller (realistisch)
Ontwikkelingsverhaal (psychologisch) (realistisch)
Science Fiction (s.f.)  (minder realistisch)
Fantasy (minder realistisch) 
Dystopie (minder realistisch) 


Slide 11 - Slide

TIJD
  • Wel/ niet chronologisch
  • Welke periode?
  • Hoe lang duurt het verhaal (vertelde tijd)

Slide 12 - Slide

Wanneer is er sprake van tijdversnelling in een verhaal?
A
Als een bepaalde gebeurtenis met veel details wordt beschreven.
B
Als een lange reeks gebeurtenissen heel vluchtig wordt beschreven.
C
Als de schrijver een periode in het verhaal overslaat.
D
Als een close-up van een gebeurtenis wordt gegeven.

Slide 13 - Quiz


Chronologische volgorde
&
Niet-chronologische volgorde

Slide 14 - Slide

Tijdsperspectief
- Het kan met de gebeurtenissen mee worden verteld.

- Het kan achteraf worden verteld. De verteller kent de afloop al en kan vooruitlopen op de gebeurtenissen.
Hij kan heen en weer gaan tussen heden en verleden.

Slide 15 - Slide

Een schrijver vertelt met de gebeurtenissen mee.
A
Chronologisch
B
Niet- chronologisch

Slide 16 - Quiz

Wanneer is er geen sprake van een chronologische volgorde?

Slide 17 - Open question


In een chronologisch boek zitten geen flash-backs.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Chronologisch
Terugverwijzing
Niet-chronologisch
Flashback
Vooruitverwijzing
als gebeurtenissen na elkaar worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
verwijst een personage naar iets wat eerder gebeurde. Het gaat
meestal om een gedachte van een personage
dan springt een verhaal terug in de tijd naar gebeurtenissen die eerder
plaatsvonden.
wanneer de gebeurtenissen in een andere volgorde worden
verteld dan dat ze gebeurt zijn
een mededeling over iets wat later zal gebeuren of een gedachte
van een personage van angst of hoop voor de toekomst.

Slide 19 - Drag question

EIND
  • OPEN EINDE - sommige zaken zijn nog niet opgelost. De lezer moet het einde zelf invullen (bv. een cliffhanger)

  • GESLOTEN EINDE - verhaalprobleem is opgelost

Slide 20 - Slide

Wat is het verschil tussen een open en gesloten eind?

Slide 21 - Open question

Einde 
Gesloten einde: het verhaalprobleem is opgelost. 

Open einde: sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 22 - Slide

PERSONAGES
In een verhaal vind je hoofdpersonen en bijpersonen.

Hoofdpersoon:
Je weet wat hij/zij denkt
Je weet wat hij/zij voelt


Slide 23 - Slide

Personages - hoofdpersoon of roundcharacter
Je weet
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn.
Karakterontwikkeling --> karakter verandert door gebeurtenissen. = round character
- hoe hij/zij eruit ziet

Slide 24 - Slide

Personages - bijpersoon of flat character
Je weet
- minder informatie. 
- meestal lees je geen gedachten en gevoelens

Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar. =
flat character

Slide 25 - Slide


Een bijpersoon heeft een round character.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

PERSPECTIEF
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt. Hij bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien. Dit heet het vertelperspectief of vertelstandpunt.

Slide 27 - Slide

Noem drie vertelperspectieven

Slide 28 - Open question

Drie vertelstandpunten/perspectieven
ik-vertelperspectief: de ik-persoon. Je krijgt zijn/haar gedachten te lezen. (eerste persoon)

hij-zij-vertelperspectief: perspectief ligt bij één van de personages. Je krijgt de gedachten van deze persoon te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit zijn/haar standpunt bekijkt.    (derde persoon)

Wisselend perspectief: vanuit standpunt van meerdere personages.

Slide 29 - Slide


Ik dacht: waarom kijkt hij me zo aan?
Wat is het perspectief?
A
ik-perspectief
B
hij-perspectief

Slide 30 - Quiz


Wat is een wisselend perspectief?
A
Je wisselt van IK- naar HIJ/ ZIJ-perspectief.
B
Je wisselt van hoofdpersoon.
C
Je wisselt van HIJ/ZIJ- naar IK-perspectief.

Slide 31 - Quiz

Noem 6 stijlfiguren

Slide 32 - Open question

Waar is sprake van stijlfiguur
HERHALING
A
"Dag in, dag uit, werken we aan ons doel."
B
"Hij hield van wandelen in het bos, luisteren naar de vogels, genieten van de zonsondergang en voelen hoe de wind door zijn haren streek."
C
"Haar glimlach was zo helder als de zon, maar haar ogen vertelden een verhaal van diepe droefheid."
D
: "Ik heb dat boek al duizend keer gelezen!"

Slide 33 - Quiz

Waar is sprake van stijlfiguur
OVERDRIJVING
A
"Dag in, dag uit, werken we aan ons doel."
B
"Hij hield van wandelen in het bos, luisteren naar de vogels, genieten van de zonsondergang en voelen hoe de wind door zijn haren streek."
C
"Haar glimlach was zo helder als de zon, maar haar ogen vertelden een verhaal van diepe droefheid."
D
: "Ik heb dat boek al duizend keer gelezen!"

Slide 34 - Quiz

Waar is sprake van stijlfiguur
OPSOMMING?
A
"Dag in, dag uit, werken we aan ons doel."
B
"Hij hield van wandelen in het bos, luisteren naar de vogels, genieten van de zonsondergang en voelen hoe de wind door zijn haren streek."
C
"Haar glimlach was zo helder als de zon, maar haar ogen vertelden een verhaal van diepe droefheid."
D
: "Ik heb dat boek al duizend keer gelezen!"

Slide 35 - Quiz

Waar is sprake van stijlfiguur
SARCASME
A
"Dag in, dag uit, werken we aan ons doel."
B
"Oh, geweldig! Mijn auto is weer eens gestolen. Wat een fantastische dag."
C
"Haar glimlach was zo helder als de zon, maar haar ogen vertelden een verhaal van diepe droefheid."
D
De verkeersagent kreeg een boete omdat hij te snel reed."

Slide 36 - Quiz

Waar is sprake van stijlfiguur
IRONIE
A
"Ik heb zo veel huiswerk dat mijn rugzak voelt alsof er een olifant op zit."
B
"Oh, geweldig! Mijn auto is weer eens gestolen. Wat een fantastische dag."
C
"Haar glimlach was zo helder als de zon, maar haar ogen vertelden een verhaal van diepe droefheid."
D
De verkeersagent kreeg een boete omdat hij te snel reed."

Slide 37 - Quiz

Setting of ruimte bestaat uit:
Hoofdpersonen
Bijpersonen
Weer
Plek
Historische tijd
Schrijfstijl
Vertelde tijd
Vertelperspectief

Slide 38 - Drag question

Wat wist ik al?

Slide 39 - Open question

Wat moet ik nog goed bestuderen?

Tijd/ruimte/personages/vertelperspectieven/ beeldspraak-stijlfiguren/fictie/genre/realistisch/minder realistisch /spanning/verhaallijn

Slide 40 - Open question

Welk gedeelte ga je een mindmap van maken?

Slide 41 - Mind map