This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands - M4b
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Lesprogramma
1. De tunnel
2. Herhaling fictie-begrippen a.d.h.v. LessonUp
Slide 4 - Slide
Fictie
Slide 5 - Slide
Waar of niet waar ?
Een fictief verhaal is een
niet-realistisch verhaal.
Slide 6 - Slide
Het tienminutengesprek
Beantwoord volgende vragen:
Is dit fictie of non-fictie?
Is dit realistisch of niet-realistisch?
Slide 7 - Slide
npo.nl
Slide 8 - Link
Alles op een rijtje
fictie
non-fictie
realistisch
niet-realistisch
ik-perspectief
personaal perspectief
auctorieel perspectief
Slide 9 - Slide
Vervolg begrippen
tijdversnelling
tijdvertraging
flashback
flashforward
chronologisch
niet-chronologisch
einde van het verhaal: open einde / gesloten einde
Slide 10 - Slide
fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek
Slide 11 - Drag question
Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.
Slide 12 - Drag question
Een schrijver vertelt met de gebeurtenissen mee.
A
Chronologisch
B
Niet- chronologisch
Slide 13 - Quiz
Eind
Gesloten einde
Het verhaalprobleem is opgelost.
Open einde
Sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan en wat er met de personages gaat gebeuren.
Slide 14 - Slide
Wat is het verschil tussen een open en gesloten eind?
Slide 15 - Open question
Personages
Over een hoofdpersoon kom je te weten:
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn;
- hoe hij eruitziet;
- waar, hoe en met wie hij woont.
Slide 16 - Slide
Hoofdpersoon
Meer karaktereigenschappen waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren.
Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen, ze maken een karakterontwikkeling door.
Round character
Slide 17 - Slide
Bijpersonen
Veel minder informatie
Meestal geen gedachten en gevoelens
Veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar
Flat characters
Slide 18 - Slide
Ella in "De Tunnel" is een...
A
Round character
B
Flat character
Slide 19 - Quiz
Vertelperspectief
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt. Hij bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien.
Dit noemen we het vertelperspectief.
Slide 20 - Slide
Vertelperspectieven
Ik-vertelperspectief = je zit in het hoofd van de hoofdpersoon (ik-vorm)
Hij/zij-vertelperspectief = je zit in het hoofd van de hoofdpersoon (hij/zij-vorm)
Alwetende verteller = een verteller, die geen rol heeft in het verhaal, vertelt het verhaal (hij weet alles)
Slide 21 - Slide
Vertelperspectieven
Wisselend perspectief
Soms is er sprake van een wisselend vertelperspectief. Hij wisselt tussen wie het verhaal vertelt (verschillende verhaallijnen) en dus vanuit welk perspectief het wordt verteld.
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Ik dacht: waarom kijkt hij me zo aan? Wat is het perspectief?
A
ik-perspectief
B
hij-perspectief
Slide 24 - Quiz
In een chronologisch boek zitten geen flash-backs.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quiz
Een boek met een cliffhanger heeft een gesloten einde.