Oefenen Bloktoets 5

Oefentoets Blok 5
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefentoets Blok 5

Slide 1 - Slide

Soorten werkwoorden
Onderdeel van spelling blok 5

Slide 2 - Slide

Wat voor soort werkwoord is het woord 'fietsen' in deze zin:
Ik ga fietsen.
Tekst
A
Persoonsvorm
B
Heel werkwoord
C
Voltooid deelwoord
D
Geen werkwoord

Slide 3 - Quiz

Wat voor soort werkwoord is het woord 'fietsen' in deze zin:
Wij fietsen graag elke dag tien km.
A
Persoonsvorm
B
Heel werkwoord
C
Voltooid deelwoord
D
Geen werkwoord

Slide 4 - Quiz

Uitleg antwoord
Zin: Wij fietsen graag elke dag 10 km. 
Eerst zoek je altijd naar de persoonsvorm >vraagproef/tijdgroep/getalproef: 
Getalproef: Ik fiets graag elke dag 10 kim. 
PV is dus fietsen/fiets 

Slide 5 - Slide

Wat voor soort werkwoord is het woord 'gekregen' in deze zin:
Karim heeft een mooie fiets gekregen.
A
Persoonsvorm
B
Heel werkwoord
C
Voltooid deelwoord
D
Geen werkwoord

Slide 6 - Quiz

Uitleg antwoord
Zin: Karim heeft een mooie fiets gekregen. 
Eerst zoek je altijd naar de persoonsvorm >vraagproef/tijdgroep/getalproef: 
Vraagproef: Heeft Karim een mooie fiets gekregen? 
PV is dus heeft
Eén werkwoord over (gekregen). Het begint met ge/be/ve > voltooid deelwoord en wordt 'ondersteund' door een (hulp)werkwoord hebben. Dus gekregen is een vdw

Slide 7 - Slide

Spelling werkwoorden
Onderdeel van spelling blok 5

Slide 8 - Slide

Wat is de goede spelling?
Hij betaal... te veel geld voor zijn games.
A
betaaldt
B
betaald
C
betalen
D
betaalt

Slide 9 - Quiz

Uitleg antwoord
Hij/zij/het-vorm: ik-vorm + t

Ik vorm: ik betaal
+ t
= hij betaalt

Slide 10 - Slide

Hij heeft twintig euro te veel betaal... voor dat cadeau.
A
betaaldt
B
betaald
C
betaalt
D
betalen

Slide 11 - Quiz

Uitleg antwoord
Voltooid deelwoord
>kijken naar 't kofschip

Stam: betalen - en
= betal

Zit de 'l' in 't kofschip? NEE > dus d

Slide 12 - Slide

Spelling verkleinwoorden
Onderdeel van spelling blok 5

Slide 13 - Slide

Wat is het verkleinwoord van 'cd'?
A
cd'tje
B
cdtje
C
cd's
D
cd-en

Slide 14 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'la'?
A
latje
B
laatje
C
la'tje
D
laadje

Slide 15 - Quiz

Zinsontleding
Onderdeel van grammatica blok 5

Slide 16 - Slide

Morgenochtend geef ik mijn moeder een mooi cadeau voor haar veertigste verjaardag. >wat is het wwg?
A
morgenochtend
B
mijn moeder
C
verjaardag
D
geef

Slide 17 - Quiz

Morgenochtend geef ik mijn moeder een mooi cadeau voor haar veertigste verjaardag. >wat is het wwg?
A
morgenochtend
B
mijn moeder
C
verjaardag
D
geef

Slide 18 - Quiz

Morgenochtend geef ik mijn moeder een mooi cadeau voor haar veertigste verjaardag. >wat is het onderwerp?
A
morgenochtend
B
mijn moeder
C
ik
D
een mooi cadeau

Slide 19 - Quiz

Morgenochtend geef ik mijn moeder een mooi cadeau voor haar veertigste verjaardag.>wat is het lijdend vw?
A
Ik
B
voor haar veertigste verjaardag
C
een cadeau
D
een mooi cadeau

Slide 20 - Quiz

Morgenochtend geef ik mijn moeder een mooi cadeau voor haar veertigste verjaardag >wat is het meewerkend voorwerp?
A
mijn moeder
B
voor haar veertigste verjaardag
C
een mooi cadeau
D
moeder

Slide 21 - Quiz

Morgenochtend geef ik mijn moeder een mooi cadeau voor haar veertigste verjaardag >wat is of wat zijn de bijwoordelijke bepaling(en) in deze zin?
A
morgenochtend
B
voor haar veertigste verjaardag
C
beide

Slide 22 - Quiz

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Onderdeel van grammatica blok 5

Slide 23 - Slide

Ik geef je graag een mooi cijfer voor jouw toets.
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden in deze zin?
A
jouw
B
ik, je
C
ik, je, jouw
D
ik, jouw

Slide 24 - Quiz

Ik ben veel tevredener over mijn cijfer dan jij over jouw cijfer. Wat zijn de bezittelijke voornaamwoorden in deze zin?
A
mijn, jouw
B
ik, jij
C
cijfer, cijfer
D
veel, over

Slide 25 - Quiz

Signaalwoorden
Onderdeel van over taal en lezen blok 5

Slide 26 - Slide

Ik vind Nederlands een stom vak, maar wiskunde vind ik wel leuk.
Welk signaalwoord voor een tegenstelling staat er in deze zin?
A
ik
B
stom
C
wel
D
maar

Slide 27 - Quiz

Ik vind Nederlands een leuk vak, ook houd ik van wiskunde. Welk signaalwoord voor een opsomming staat er in deze in?
A
ik
B
ook
C
houd
D
leuk

Slide 28 - Quiz

Hoofdgedachte
Onderdeel van lezen blok 5

Slide 29 - Slide

Wat is de hoofdgedachte van een tekst
A
De belangrijkste boodschap uit een tekst samengevat in één zin.
B
Een samenvatting van een tekst.
C
De eerste gedachte die bij je opkomt bij het lezen van een tekst.
D
De emotie die vrijkomt bij het lezen van een tekst.

Slide 30 - Quiz

Op de volgende sheet staan alle leerdoelen voor de toets
1. Je neemt alle leerdoelen rustig door
2. De punten die je nog lastig vindt, schrijf je op
3. Als je alle punten hebt doorgenomen, ga je de theorie van de moeilijke onderdelen die je hebt opgeschreven nogmaals doornemen
4. Als je daarmee klaar bent, ga je oefenen (bijspijkeren) met de onderdelen die je nog lastig vindt of je maakt de zelftoets

Slide 31 - Slide

Zelfstandig leren:
LEZEN  
>ken je de tekstdoelen/tekstsoorten/tekstvormen en je weet deze te benoemen  
>kun je verschillen zien tussen verschillende teksten over hetzelfde onderwerp  
>let je op signaalwoorden om een tekst beter te begrijpen (denk aan signaalwoorden voor een opsomming, een tegenstelling en een reden)   
>kun je de hoofdgedachte van een tekst benoemen  
>kun je een samenvatting maken (met de kernzinnen van een tekst)  
OVER TAAL  
>ken je de betekenis van de moeilijke woorden uit Over Taal blok 5 + kun je hier kloppende zinnen mee maken   
>weet je dat mensen in verschillende situaties verschillende soorten taal gebruiken;  
>weet je wat signaalwoorden zijn en waarvoor je ze gebruikt
GRAMMATICA 
>kun je de bijwoordelijke bepaling(en) in een zin benoemen 
>kun je de volgende zinsdelen benoemen: werkwoordelijk gezegde (en pv), onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling 
>weet je wat persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zijn en weet je deze te benoemen 
 
SPELLING 
>kun je werkwoorden goed spellen (tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid dw) 
>kun je verkleinwoorden op de goede manier spellen 
 

Slide 32 - Slide