Thema 3 - les 14 - weet je nog

tegenwoordige tijd
verleden tijd
wij liepen
wij roddelen
ik gooide
hij gaat
zij twijfelde
zij braadt
wij overdrijven
ik wilde
1 / 20
next
Slide 1: Drag question
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

tegenwoordige tijd
verleden tijd
wij liepen
wij roddelen
ik gooide
hij gaat
zij twijfelde
zij braadt
wij overdrijven
ik wilde

Slide 1 - Drag question

lesdoel
Ik leer de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.

Slide 2 - Slide

Hele werkwoord
We hebben het gehad over het hele werkwoord. 
- het werkwoord in de wij-vorm heeft dezelfde vorm als het hele werkwoord

hele werkwoord: kruipen
ik kruip - ik-vorm
jij kruipt - jij-vorm
wij kruipen - wij-vorm

Slide 3 - Slide

tegenwoordige tijd en verleden tijd
We hebben het ook gehad over de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. 
- een zin in de tegenwoordige tijd (t.t.) vertelt wat nu gebeurt
- een zin in de verleden tijd (v.t.) vertelt wat in het verleden gebeurde

t.t.: Ik loop nu naar huis.
v.t.: Ik liep gisteren naar huis.

Slide 4 - Slide

Wat is het hele werkwoord?
A
lopen
B
ik loop
C
wij lopen
D
hij loopt

Slide 5 - Quiz

Wat is het hele werkwoord?
A
ik wil
B
willen
C
wil
D
wij willen

Slide 6 - Quiz

Wat is het hele werkwoord?
A
ga
B
wij gaan
C
gaan
D
ik ga

Slide 7 - Quiz

Wat is het hele werkwoord?
A
lachen
B
lach
C
lachten
D
wij lachen

Slide 8 - Quiz

Maak het hele werkwoord van de ik-vorm in de TT.

ik huil

Slide 9 - Open question

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
Ik loop.
B
Ik liep.

Slide 10 - Quiz

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
Jij ging.
B
Jij gaat.

Slide 11 - Quiz

Wat is de verleden tijd?
A
Wij moesten.
B
Wij moeten.

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd?
A
Zij is.
B
Zij was.

Slide 13 - Quiz

Maak de verleden tijd van:


wij hebben - wij .......
S

Slide 14 - Open question

Maak de verleden tijd van:

wij gaan - wij .......
S

Slide 15 - Open question

Wat is het werkwoord in de zin?

Hij fietst vandaag helemaal naar Laren.
S

Slide 16 - Open question

Wat is het werkwoord in de zin?

Zij vergaf haar vriendin na een ruzie.
S

Slide 17 - Open question

Zet de zin in de verleden tijd

De juf roept de kinderen.
S

Slide 18 - Open question

taal
les 14
Bladzijde 60

We maken het samen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link