Powercollege 8_nabeschouwing

Opdrachten
Opdracht 1. 
Er komen 5 stellingen voorbij. Je gaat bij elke stelling aangeven of je in deze situatie het beste kan lenen of kan sparen. Als je denkt dat je het beste kan sparen ga je linkst staan, als je denkt dat je het beste kunt lenen ga je rechts staan.
Opdracht 2.
Maak de vragen over lenen.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Opdrachten
Opdracht 1. 
Er komen 5 stellingen voorbij. Je gaat bij elke stelling aangeven of je in deze situatie het beste kan lenen of kan sparen. Als je denkt dat je het beste kan sparen ga je linkst staan, als je denkt dat je het beste kunt lenen ga je rechts staan.
Opdracht 2.
Maak de vragen over lenen.

Slide 1 - Slide

Johan wil een nieuwe telefoon kopen. Hij heeft alleen niet genoeg geld. Hij kan dan het beste gaan:

  • Sparen, want:
  • Het kost Johan geld om te lenen en zolang zijn oude telefoon nog werkt kan hij nog even wachten en sparen.

Slide 2 - Slide

De auto is stuk en Frits heeft geen spaargeld. Frits heeft de auto nodig om naar zijn werk te gaan, maar kan via de trein wel naar zijn werk. Hij kan dan het beste gaan:


  • Lenen, want:
  • Frits blijft verzekeringskosten en belasting betalen over de auto terwijl de trein duur is voor Frits om mee te reizen. Dus hij kan dan het beste maar geld lenen, ook al kost dit hem ook geld.

Slide 3 - Slide

Krista wil een huis kopen. Krista is docent Economie. Zij kan dan het beste gaan:

  • Lenen, want:
  • Krista verdient een middelmatig inkomen en ze moet heel lang sparen, voordat ze een huis kan kopen. Dan is het maar beter om geld te lenen. Dit kost geld, maar de huur die ze bespaart is duurder dan de rente die ze voor de lening betaalt.

Slide 4 - Slide

De fiets van Esther is stuk, en ze heeft een nieuwe fiets nodig. Zij kan met de fiets in 10 minuten op school zijn. Lopend kost het haar 25 minuten om naar school te gaan. Zij kan dan het beste gaan:


  • Sparen, want
  • Ze kan nog steeds goed op de noodzakelijke plekken komen, en daarom is het niet nodig om geld te lenen en daar rente over te betalen. De fiets wordt er namelijk erg duur van.

Slide 5 - Slide

Meneer de Lange heeft nog nooit geld geleend! Waar of onwaar (waar is links van het lokaal & Onwaar rechts)

  • Waar want,
  • Want Martin koopt alleen dingen die hij kan betalen
  • Lambert heeft wel een lening, want hij vond een studieschuld leuk.
  • Is het dan verstandig om een grote studieschuld te hebben?
  • NEE JE KUNT DAN VEEL MOEILIJKER EEN HUIS KOPEN!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Slide 6 - Slide

Opdracht 2
Maak alle vragen over lenen.
Gebruik je themadossier of powercollege 8 om de vragen te beantwoorden

Slide 7 - Slide

1. Wat zijn de drie leenmotieven ?

Slide 8 - Open question

2. Wat is een ander woord voor lenen?

Slide 9 - Open question

3. Wat betekent het begrip consumptief krediet?

Slide 10 - Open question

4. Noem 3 vormen van consumptief krediet.

Slide 11 - Open question

5. Bij welke vorm van krediet ben je pas eigenaar van een product als je de hele lening hebt terug betaald?

Slide 12 - Open question

6. Waarom lenen veel mensen liever geen geld van de bank of bedrijven?

Slide 13 - Open question